R.K. Armbestuur en Hoogmade lieten creperende familie in de koude staan

In het Hoogmade speelt rond 1919/1920 een onverkwikkelijke sociale affaire rond ene familie Van Steijn (onbekend waar die in Hoogmade woonde), die de kranten haalt. Het begint met een ingezonden brief van een Hoogmadese lezeres van De Leidsche Courant, die haar dorpsgenoten oproept de armlastige en met ernstige ziekten kampende familie te helpen met geld en goederen.

Hoewel meteen duidelijk wordt uit die brief dat het om een sociaal crepeergeval gaat, ontbreken de details. Die worden pas maanden later duidelijk uit een ingezonden brief daarna in Het Volk, waarin de schrijver het R.K. Armbestuur van Hoogmade – ,,waarin boeren uit de rijkste klassen zitting hebben, die met hun frequent kerkbezoek de dorpels van die kerk welhaast uithollen” – genadeloos onder uit de zak geeft.

De kwestie speelt in een tijd dat Hoogmade wordt geteisterd door epidemieën. De Spaanse griep – waaraan verschillende dorpelingen zijn overleden – is nog maar nauwelijks over haar hoogtepunt heen of de typhus slaat ongenadig toe. De situatie in Hoogmade is zelfs zo ernstig dat het Geneeskundig Staatstoezicht een onderzoek instelt naar de oorzaken van de vele typhusgevallen. Dat gebeurt op een moment dat er 50 typhuslijders – en dodelijke slachtoffers – zijn geteld in (aldus de krant De Amsterdammer) een dorp van ruim 100 gezinnen!

LC 5 januari 1920

Katholieken van Hoogmade.

Moet het ons ten schande worden, dat wij vrouw Van S. met haar pak laten rondtrekken, terwijl zij haar in doodsgevaar verkeerenden man onder de zorgen van een twaalfjarig meisje moet achterlaten. O, huismoeders, denkt u eens even dezen toestand in! Komt, gelukkige huismoeders van Hoogmade, doen wij ieder iets op eigen gelegenheid, opdat vrouw Van S. in deze zorgvolle dagen bij haar man kan blijven. Dit zal ons tot eere en tot zegen strekken.

U, mijnheer de Redacteur, dankende voor de verleende plaatsruimte, verblijf ik,

Hoogachtend, een huismoeder. Hoogmade 5 Januari 1920.

Het lijkt er een beetje op dat de dorpsroddel trompetteert dat de bovenvermelde ingezonden brief door mevrouw S. zelf is geschreven en verstuurd om medelijden te wekken. Zij reageert op de brief in de krant – daardoor weten we haar naam – en ontkent met klem dat zij de schrijfster van het ingezonden stuk is.

LC 10 januari 1920

CORRESPONDENTIE.

Wij ontvingen een stukje van mevrouw Van Steijn, dat zij niet de schrijfster is van een ingezonden brief in ons blad van 5 Jan. uit Hoogmade. Dat is zij ook niet. En nog een ander ingezonden stuk,

waarin wordt betoogd, dat de inhoud van het eerste opgeschroefd is en ten deele bezijden de waarheid. Met vermelding hiervan achten wij de, op een onbewaakt oogenblik onzerzijds, begonnen bespreking van deze aangelegenheid geëindigd.

Pas een half jaar later komen we er dankzij een ingezonden brief in Het Volk van ene H. Z. v. Zijf  (een pseudoniem mogelijk, waarschijnlijk een zetfout, want de familienaam Van Zijf komt in Nederland niet voor) in welke erbarmelijke omstandigheden de familie Van Steijn verkeert.

Het Volk 31 juli 1920

ARBEIDERSLEED. Roomsche solidariteit.

Onze Leidsche abonnee H. Z. v. Zijf schrijft ons:

Onder de rook van Leiden, in het dorpje Hoogmade, woont het gezin S. De man is lijdende aan longtuberkuloze, werd in Oktober 1917 door bloedspuwen overvallen en gedwongen voor goed het bed te houden. De laatste maanden is hij niets meer dan een wrak en voor eenige weken is hij dan ook bediend. Toen hij in Oktober 1917 bedlegerig werd, stonden ook alle inkomsten stil, er moest geleefd worden van de zuurverdiende spaarcenten en van de uitkeering van het ziekenfonds ,,Onderlinge Hulp”, plus ondersteuning van het R. K. Armbestuur. Het gezin wist zich door wilskracht en energie bijna twee jaar voor de ergste armoe te vrijwaren, totdat eindelijk in Aug. 1919 de spaarpenningen waren opgeteerd en niets meer overbleef dan de ondersteuning van het R.K. Armbestuur nl. f 8 (6?) per week om een gezin van vier personen te onderhouden met versterkende middelen voor een zieke.

In dien toestand vroeg S. den Pastoor te spreken. Deze, die zelfs generlei invloed in het R.K. Armbestuur heeft, beloofde het armbestuur op dezen noodtoestand te wijzen met het verzoek om een ruimere uitkeering. Een dag of vijf nadien kwam de pastoor met de boodschap …. de armmeesters hebben op mijn verzoek geantwoord, dat zij niet meer dan f 3 wenschten te geven; zij waren de meening toegedaan dat de vrouw er maar wat bij moest zien te verdienen.

Men bedenkt, dat het een Roomsch armbestuur betreft, dat de rijkste bronnen van inkomsten uit den omtrek bezit. De vrouw, die ,,er wat bij verdienen moest”, heeft twee hulpbehoevende kinderen en een zieken man te verzorgen. De wederzijdsche ouders zijn ook menschen, die blij zijn als ze van de eene in de andere week kunnen komen. Ten einde raad besloot S. zich schriftelijk tot den bisschop te wenden om diens hulp en tusschenkomst te verzoeken ten einde meer ondersteuning van het R.K. armbestuur te krijgen. Maar er verliepen weken en het was Oktober geworden zonder dat eenige hulp of antwoord van den bisschop inkwam.

Toen vond vrouw S. ten einde raad een meisje van 13 jaar om kinderen en man te verzorgen en besloot zij met garen, band en sajet, de dorpen af te gaan venten om zoo te trachten iets bij te verdienen. Sedert dien tijd kan men haar dagelijks zien uittrekken belast met haar koopwaar; regen noch wind zijn bij machte haar thuis te houden. Zelfs toen dezen winter haar man vele weken in levensgevaar verkeerde, trok zij er getrouw op uit, en liet hem en de kinderen achter onder de hoede van een dertienjarig meisje.

In een ingezonden stuk, dat begin Januari1920 voor kwam in het roomsche dagblad ,,De Leidsche Courant”, uitte een huisvrouw haar verontwaardiging over een en ander, doch zonder uitwerking: de armmeesters waren doof en hadden het te druk met vastenavond, legden gezellig onder een glaasje een kaartje bij de kachel met een rood kleurtje, terwijl vrouw S. met natte voeten door sneeuw en koude ging van huisje tot huisje. Dikwijls zei dokter L. E. Loth van Woubrugge tot haar ,,Dat kunt u nooit uithouden, moeder, zoo moet u ook ziek worden,” maar steeds antwoordde zij: ,,Ik kan mijn man geen gebrek zien lijden; zoo lang mijn beenen mij dragen, ga ik er op uit.”

Helaas is maar al te spoedig gebleken, dat haar opofferingszucht en wilskracht sterker waren dan haar lichaam. Weken heeft zij zich half ziek voortgesleept, totdat ze niet meer kon. En nu is ze sedert ongeveer vier weken bedlegerig, heeft hooge typhuskoortsen gehad en is thans een schaduw van de eens zo fiere, gezonde vrouw.

Toen de pastoor het gezin bezocht, vond hij in de kamer twee ledikanten: op het eene de man als tuberkulozelijder, op het andere de vrouw als typhuslijdster, geheel vermagerd en verzwakt. De pastoor stond getroffen bij het aanzien van zulk een nood en beloofde bij het armbestuur te proberen afdoende te verkrijgen. De pastoor is een zeer goed man, zelf onbemiddeld en staat, gelijk gezegd,

buiten het R.K. armbestuur. Een dezer dagen ging ik eens hooren bij S. naar den uitslag van pastoors bemoeiingen bij de armenmeesters, en vernam, dat zij besloten, zoo lang vrouw S. ook ziek is, per week f 10 te geven, maar de schulden die in de eerste weken harer ziekte waren gemaakt, wenschten zij niet te betalen.

Meenen de armenmeesters dat van f 10 een gezin kan bestaan, terwijl melk, eieren en vleesch noodig zijn, en men dan nog overhoudt om schulden af te betalen en hulp in het huisgezin te bekostigen?

Het geldt hier een zoo goed als geheel roomsch dorp, waar het geld als het ware bij de boeren in huis gegooid wordt en waar armmeesters worden gekozen uit de rijkste boeren die de drempels der kerk uithollen door hun druk kerkbezoek. In roomsche kranten vindt men bijna dagelijks artikelen ten bewijze dat het socialisme weg kwijnt en dat de solidariteit der katholieken zegepraalt. In het licht van zulke behandeling van een roomsch-noodlijdend gezin door een roomsch armbestuur in een rijk dorp, ben ik er van overtuigd dat het met die roomsche zegepraal wel zal schikken en het socialisme, in plaats van weg te kwijnen, moet groeien en bloeien.

Hoe de kwestie is afgelopen? De kranten vertellen het ons niet. Het Volk was een vooral Amsterdamse krant, opgericht in 1900, en principieel socialistisch.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *