Tante Suze gaat haar gangetje

Eigenlijk zijn er maar weinigen die haar ooit in levenden lijve hebben gezien. Maar gehoord hebben ze haar des te meer. Want bijna dagelijks ging Tante Suze nog voor het ochtendkrieken op pad. Ze had een zware tred en het geluid van haar klompen echoden haar stappen op de kasseien in de smalle stegen. Haar ochtendwandeling werd ondersteund door een hoog en vooral monotoon gefluit. Daar hield ze van. Als ze zo in haar eentje door de stad stapte, kwam er altijd wel een melodietje in haar hoofd dat ze begon te fluiten. Dat het meer leek op herhaalde vertreksignaal van een oude stoomlocomotief, hinderde háár in ieder geval niet.

Voor wie er wakker van werd, was het vooral een teken dat de dag nog niet echt begonnen was. Reden om de dekens nog eens lekker over je heen te trekken. Wie om de een of andere reden per ongeluk toch eens door het raam keek, zag meestal niet meer dan een blauwe gestalte die vanwege het toch wat hoge, sjokkende tempo net om de hoek van de straat was verdwenen.

Tante Suze was zowaar beroemd in Leiden. haar bekendheid was zelfs zo groot dat alle Leidenaars van binnen de Singels van haar hadden gehoord en – hoe vreemd dat ook klinkt omdat niemand haar van gezicht kende – ook weleens bij haar hadden gegeten!

Haar roem stond bepaald niet in de sterren geschreven toen zij als kleine meid werd geboren, dochter van een ouderwetse onderwijzer, bij wie ze zelfs nog een jaar in de klas had gezeten, en een lieve, warme moeder. Op school werd Suze altijd gepest. Zij was een eenzaam, wat teruggetrokken meisje dat opviel omdat zij met haar rijzige, peervormige gestalte altijd boven haar klasgenoten uitstak. In dat opzicht aardde zij naar haar moeder die ook smal in de schouders was en overmatig breed in de heupen. Na afloop van school rende zij zo snel als zij kon naar huis om aan de keukentafel van haar moeder te leren met welke lekkere hapjes zij haar wat knorrige echtgenoot het leven veraangenaamde. En elke dag was er weer een ander, meestal bewerkelijk recept dat werd bereid in het kleine keukentje van hun huisje aan de Weddesteeg.

De aanblik moet verschrikkelijk zijn geweest. Op een dag dat ze na school de keuken in stoof, zat haar moeder daar verstijfd aan de tafel. Op haar schoot stond een mandje aardappelen, het mesje in haar rechterhand en in de andere hand een pieper. Ze riep een paar keer naar haar moeder, schudde aan haar arm. Het had geen enkel effect, waarna haar moeder van de stoel viel. Haar gealarmeerde vader, verbonden aan een school op het Noordeinde, knielde en boog zich over zijn vrouw, drukte zijn duim tegen de slagader in haar nek voor de duur van enkele seconden, voelde met de andere hand aan haar voorhoofd. Hij riep naar Suze dat ze onmiddellijk de dokter moest waarschuwen, die even verderop praktijk hield. Bij aankomst van de arts, schudde die al snel zijn wijze hoofd. Vader nam zijn dochter aan haar arm mee naar de woonkamer om uit te leggen dat moeder in de eeuwige slaap was overgegaan.

Een paar buurtjes, veel meer mensen stonden niet aan het graf. Een prevelementje van de dominee, handen die werden geschud; Suze kon zich er niet veel van herinneren. En ’s avond thuis was het stil, heel erg stil. Vader zat voor zich uit te staren, een borrel bij de hand. Een zware, aanhoudende rochel klonk op uit zijn keel en hij liet het glas uit zijn handen vallen, zijn hoofd zakte achterover. Een zwaar toeval maakte hem invalide.

Net twaalf jaar was ze en ze kon het schooljaar niet afmaken omdat zij moest zorgen voor haar vader. Dat deed ze maar liefst tot haar 55ste verjaardag, de dag waarop haar vader, 87 jaar oud, in bed stierf. Al die jaren was het voor haar sjouwen, tillen, trekken en duwen geweest als zij haar vader in en uit bed haalde, uit de stoel trok, op de toiletpot duwde. Zijn ogen waren altijd hard en koud. Ze zag zijn weerzin tegen deze treurige manier van bestaan. Die blik werd zachter zo tegen etenstijd, als Suze hem voerde met de overheerlijke gerechtjes zoals ze die van haar moeder had leren maken. Ja, en omdat haar vader er zoveel vreugde aan beleefde, werd er per dag wel wat vaker gegeten.

En al die jaren lang had Suze niet erg goed voor zichzelf gezorgd. Ze kwam, dat was nou eenmaal niet anders, altijd op de tweede plaats. Ze droeg de oude rokken en jurken van haar moeder, waarin ze met het vorderen van haar omvang steeds uitgroeide. Provisorisch had ze er steeds een lap stof tussen genaaid. Buiten de bakker, groenteboer en slager, bij wie ze in alle vroegte boodschappen deed van het pensioen van haar vader, ontmoette ze nauwelijks andere mensen. Een mazzeltje was nog dat zij het inmiddels krakkemikkige huisje erfde dat haar vader in de goede tijd nog had afbetaald. En toch had Suze al die 43 jaren dat ze voor haar vader had gezorgd elke week een klein bedragje apart gezet voor eventuele tegenslagen. Aan de keukentafel telde ze precies 571 gulden en 53 cent, bij elkaar gespaard door wekelijks gemiddeld iets meer een kwartje opzij gelegd, in het begin wat minder en later wat meer.

Ze wilde niet, maar ze moest naar buiten, de voor haar vreemde wereld in. Op de een of andere manier moest ze werk vinden om in haar onderhoud te kunnen voorzien. Ze realiseerde zich dat eer ze ergens naar binnen kon stappen om om werk te vragen zij zich eerst in nieuwe kleding moest steken. Maar voor welk baantje zou ze zich moeten kleden: schoonmaakster, winkeljuffrouw, toiletjuffrouw? Dat waren toch de baantjes die binnen haar bereik lagen.

Het was nog heel vroeg toen zij zich in de stad ging oriënteren. Winkels kijken, werk zoeken, kijken naar annonces achter de winkelruiten. Ze werd er niet vrolijk van. Ze trof nou niet echt baantjes die haar op het lijf waren geschreven. Op haar zoektocht kwam ze terecht op ’t Gangetje. Vanwege de regen schuilde ze in een portiek. Achter de ruit aan de zijkant hing een klein, handgeschreven papiertje. Kennelijk hing het er al een tijdje, want de woorden waren al aan het vervagen: ‘Horecazaak te huur, per direct te aanvaarden’. Ze las het nogmaals aandachtig en als in een flits besefte ze dat dit haar roeping was. Ze gluurde naar binnen en zag dat de inrichting van de zaak leek op haar huisje aan de Weddesteeg, met meubilair, dekschalen en borden, bestek, koffiemolens, deegrollers, gehaktmolens van nog van voor de oorlog. Het was al meteen haar huiskamer, zo voelde ze zich er mee verbonden. Haar spaarcenten waren net voldoende om de eerste weken de huur te kunnen betalen, maar haar vasthoudendheid wekte vertrouwen bij de verhuurder die het wel prettig vond dat zij met haar huisje aan de Weddesteeg als borg inbracht voor het geval het allemaal financieel niet goed zou gaan.

Een paar dagen later stond de deur van het restaurant gewoon open voor iedereen. De oude keukenspulletjes en huisraad van haar vader en moeder had ze naar de zaak overgebracht en nu stond haar restaurantje echt helemaal vol. En ze had zich zowaar ook in het nieuw gestoken: een blauwe jurk met balletjes, een paarse maillot daaronder, en een rood schortje, grijze sokken en klompen. Niet echt een vlot tenue voor een vrolijke bediening, maar dat was dan ook niet haar taak. Een dochter van haar groenteboer zou die honneurs waarnemen. Nee, Suze bleef altijd uit het zicht.

En sedertdien trekt zij dagelijks heel erg vroeg door de stad, op haar klompen en met haar bijzondere fluittonen. Vanaf de eerste dag dat de zaak open was, werd zij aangeduid als Tante Suze, de kokkin. Want bij elke bestelling riep de dochter van de groenteboer in de deuropening van de kelder: ‘Tante Suze! gevolgd door de gerechten die door klanten werden verlangd. En dan maakte ze haar gangetjes, haar een tikkeltje eigenwijze happen volgens het oude recept van haar moeder. Alle ingrediënten waren altijd vers en fris. Ze nam er wel even de tijd voor. Want aan de smaak van het gerecht proeft de gast de liefde waarmee het is bereid. Dat had haar moeder haar geleerd. Het bezorgde haar als snel de bijnaam ‘Tante Suze gaat altijd haar eigen gangetje’. En daarmee was meteen een naam geboren voor het restaurantje, ‘haar gangetje’.

Ja, en iedereen kent nu tante Suze, ook al hebben ze haar nooit gezien. Ze kennen het beeld van de rijzige, gezette vrouw die sjokkend, fluitend en op klompen met grote tassen sjouwt, die over haar brede dijen hangen, volgestouwd met kruiden, groente, vlees en vis. Zo gaat ze van haar huisje in de Weddesteeg via de Morsstraat en de Boommarkt en Aalmarkt, over de Nieuwe Rijn om uiteindelijk rechtsaf ’t Gangetje op te lopen. Die route is zo bepaald omdat daar de winkeliers zitten waar ze de beste waar koopt. Zij is met hen zo vertrouwd dat als een zaak onverhoeds nog niet open is, zij zelf de sleutel heeft, de boodschappen uit de schappen pakt, keurig opschrijft zodat ze die de andere dag kan afrekenen.

Bij aankomst op ’t Gangetje, nog heel vroeg, trekt ze haar klompen uit en plaatst ze netjes in het portiek ter rechterzijde. Ze opent de deur om even te wachten op de dochter van de groenteboer voor de bediening. Dan daalt ze het trapje af naar de kelder. Een half uurtje later kringelen uit een openstaand bovenlicht de verse geuren op van rijzende appeltaart, vers gebakken brood, aangebraden vlees en van kruidige soepen. En de zaak gaat stipt open. Dan gaan boven de knip van de deur en hoort tante Suze het rumoer van binnentredende bezoekers op de houten vloer. En misschien wel onbewust, kijkt iedereen of de klompen van tante Suze wel in het portiek staan. Want dat is het teken dat het allemaal in orde is.

(Dit historische sprookje is eerder gepubliceerd in ‘Leide Sprookjes en Zottigheden’ (2013/2014). Er zijn nog enkele exemplaren te koop (11 euro inclusief postverzending in Nederland). Informeer via de button ‘Contact’ op de homepage van deze site).

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *