Siem van Tol: mijn derde vader

Het kan bijna niet anders of ik heb zitten staren. Herhaaldelijk en langdurig zelfs, want ik kon mijn ogen niet afhouden van dat gegroefde gelaat dat hem veel ouder maakte dan zijn natuurlijke leeftijd. Tegelijk dacht ik: wat een krachtige kop met hoekige, rechte kin en geen spatje vet. Maar, nog opvallender, wat een geweldige oren, flaporen eigenlijk. We zouden hem er nog vaak mee pesten. Hoe vaak we niet gezegd hebben tegen hem dat als hij een zeiltje in zijn handen zou nemen, hij met die oren makkelijk de Kaagweek zou kunnen winnen!

Kerstnacht 1979. Samen met Siem van Tol zitten we na de nachtmis aan de Kerstlunch in het huis van mijn moeder aan het Noordeinde 20 in Hoogmade, een oude traditie in onze familie. Ik herinner me de rosbief, de enige keer per jaar dat we dat als jonge kinderen thuis kregen, en de ‘heerlijke’ puntbroodjes (ik heb die deegklonten na mijn 25ste bijna nooit meer gegeten) die je vanwege de geringe voedingswaarde (en gewicht) bij wijze van spreken onbeperkt kon eten. Zeker met dat heerlijke, dure beleg en met roomboter.

En nu zit Siem aan tafel, de nieuwe verkering van ons moeder, en wordt in zekere zin nu officieel aan ons voorgesteld: aan jongste broer Paul, zusje Mieke met haar toenmalige partner Jan Lipsius en aan mij, Henk, en mijn toenmalige partner Leo de Ridder. Voor ons, de Van der Posten was Siem geen vreemde. Wie was dat trouwens wel in een katholiek dorpje van toen 1000(?) mensen.

Tijdens pakjesavond, een week of drie daarvoor, had onze moeder verteld dat ze weer verkering had. Dat verbaasde mij geenszins. Herhaaldelijk had zij laten blijken – tijdens de over het algemeen korte gesprekken als ik mijn was kwam brengen of halen – dat ze het leven niet erg vrolijk vond. ,,Ik zou weleens lekker willen lachen”, was haar manier om mij duidelijk te maken dat haar leven in zeker opzicht sociaal schraal was. Mijn zusje Mieke woonde nog thuis, maar verder was iedereen uitgevlogen. Wel had mijn moeder een periode lang een kamer verhuurd aan een ‘Leidse’ student, ook in de periode dat Siem met haar kennis maakte.

Hoekige boer?

Wanneer ik Siem van Tol voor het eerst heb ‘gezien’, weet ik niet goed meer. Hij stond bij mij niet bekend als een vriendelijke man. Ik was zelfs een beetje bang voor hem, kennelijk gebaseerd op verhalen die in het dorp de ronde deden of via verhalen van mijn oudere broers. Hij stond bekend als hoekig, een beetje lomp/boers. Ik schat dat ik hem zo rond 1965 voor het eerst ‘zag’ bij zijn boerderij aan de Vissersweg 14/16 toen ik hulpje was van melkboer Niek Zonneveld. Niet dat Siem veel handel afnam van de ventende melkboer (in Volkswagenbus met aanhanger, vooral geladen met kratten bier en frisdrank), want toen al zwoer hij – bijna dagelijks – bij havermoutpap, natuurlijk met verse melk van zijn eigen koeien.

Siem en moe in ondertrouw. Ter gelegenheid daarvan een etentje bij Paviljoen de Does (Van Goozen). Links broer Paul, rechts broer Piet (1980).

Later hoorde ik van hem dat hij incidenteel wel gortepap kocht, dat zijn moeder vroeger zelf maakte. Niek Zonneveld bezorgde wel bij Siems moeder die sedert circa 1950 – het jaar waarin Siem trouwde met zijn eerste vrouw Jo van Wieringen – woonde in het houten huisje op de kop van de sinds eind 1963 niet meer bewoonde boerderij, de plek waar anno 2016 het huis staat van Kees en Laura Borst.

Een gelukkig stel, gekleed voor het trouwfeest op 23 oktober 1980.

En natuurlijk een dansje door het bruidspaar in de feestzaal van Huize Van der Ploeg waar meer dan 120 bruiloftsgasten waren (23 oktober 1980).

Het is ook mogelijk dat de eerste kennismaking met Siem gebeurde toen ik omstreeks diezelfde tijd de krantenwijk van mijn oudere broers Hans en Dick moest overnemen als zij waren verhinderd, hetgeen sporadisch voorkwam. Mijn oudere broers liepen de Leidse Courant van de Vissersweg tot aan de Boskade (tot Pouw Kraan), ruim 200 kranten. Mijn vaste krantenwijk in die tijd was de route Oude Kerkweg, Frederikskade (Wim van Tol, Ali de Weerd van woonboot De Alikruik t.o. boerderij Doeven), Noordeinde (de Hoogevenen, toen die boerderijen er ‘achter’ de snelweg nog waren); totaal 23 kranten.

Het was heel vervelend fietsen met een paar honderd kranten in de fietstassen op je lastdrager op het grindpad bij Siem, dat een lengte had van circa 20 meter tot aan de voordeur van zijn woning. Ik was blij dat hij die eerste keer vooraan dat pad de krant aan nam, en hij was niet eens onvriendelijk. Vanwege die aangeprate angst herinner ik mij dat nog goed.

Mary (Bank) Bontje en mijn moeder samen op de wekelijkse gymnastiek. Hoewel beiden uit de Veen, werden ze pas ‘echte’ vriendinnen via de kaartclub van Siem.

Luchtfoto van de boerderijen van Siem van Tol (linksboven naast de jachthaven) en neef Wim van Tol, geboorteplek ook van Siems vader Jaap, onderaan de foto.

Even een zijpaadje. Als kind van 7, 8 jaar wist ik al dat mevrouw Bank, de vriendin van mijn moeder, slecht was in rekenen. Als we voor klein geld – een kwartje – in haar winkel (zij was getrouwd met Henk Bank, fietsenmaker, gasdepothouder en winkelier) snoep gingen kopen, wisten wij precies wat we kwijt waren. Mevrouw Bank moest die bedragen op papier optellen (nooit uit haar hoofd), en geregeld konden we meer kopen omdat ze verkeerd optelde. Overigens – opvallend – nooit ten nadele van e klant!

Het was de tijd dat je nog voor een cent twee kauwgomballen kon kopen bij Jo Blom (begin jaren zestig), die een winkeltje had in een soort oude boerderij, die plaats moest maken voor de nieuwe brug over de Does. In 1967/1968 verhuisde ze naar het Europaplantsoen waar ze nog jaren een winkeltje uitbaatte. Eens in de zoveel tijd ging ik daar op verzoek van mijn moeder wat boodschappen doen.

Mijn moeder hield graag iedereen te vriend. Ook bij Lena Disseldorp werden soms kruidenierswaren gekocht, maar meestal bij Piet Witteman, de grootste en in de regel goedkoopste kruidenier op het dorp, die ook boodschappen thuis bezorgde. Mijn moeder kocht ook de ene week brood bij de ventende en protestantse bakker Quint uit Woubrugge en de andere week van de Hoogmadese katholieke bakker Van der Voorn.

Siem aan de deur

En daar stond hij dan opeens aan de voordeur in najaar van 1979, keurig in pak A met hoed in de hand, zo vertelde Siem mij later. Of mijn moeder met hem mee wilde naar het jaarlijks uitje/etentje van de lokale Rabobank. Siem was al een aantal jaren voorzitter van die bank, daartoe aangezocht door bankdirecteur Theo van der Wereld.

Met de toenadering van mijn moeder was hij zeker niet over een nacht ijs gegaan. Hij had er goed over nagedacht. Eerder hadden ‘ze’ Siem tijdens een reis van de Land- en Tuinbouwbond naar Rome proberen te koppelen met een weduwevrouw (Van der Meer), een stuk ouder dan Siem was. Dat vond hij maar niks, vertelde hij vele jaren later. Hij liep al langer met de gedachte om mijn moeder te vragen, en zo geschiedde.

Mijn moeder moest er even over nadenken (ik weet zeker dat ze ‘gestreeld’ voelde, ook al wist ze dat Siem qua schoonheid geen volle zalen trok), maar belde hem na een paar dagen op dat ze interesse had. En van daaruit groeide een relatie met een volgens het dorp rijke boer – geboren 14 juni 1914 – die in 1980 leidde tot een bruiloft, op 23 oktober wel te verstaan, de verjaardag van mijn jongste broer Paul.

Voor ons Van der Posten was het de tweede keer dat we een bruiloft hadden van onze moeder, ook bijzonder toch? Ik heb die dag een grote Opel gehuurd en een pet opgezet en Siem opgehaald en naar het huis van mijn moeder gereden.

Dirk van der Post

Mijn moeder was de eerste keer getrouwd in 1948 met onze biologische vader Dirk van der Post (geboren 1914), overigens een klasgenoot van Siem van Tol. Daar waren we dus uiteraard niet bij. Zowel mijn moeder (geboren aan het Zuideinde in Roelofarendsveen als Margareta Wesselman op 12 april 1919) als mijn vader waren kinderen van tuinders. Mijn moeder had daar nooit echt veel plezier aan beleefd, want moest na de lagere school verplicht aan het werk op de tuin. Ze wilde eigenlijk naailerares worden – ze had er absoluut aanleg voor – maar die wens werd genegeerd voor het ‘hogere’ familiedoel, zoals zo vaak in die tijd.

Het had eigenlijk iets tegenstrijdigs. Koudegrondtuinders als Wesselman en Van der Post hadden het juist in de zomermaanden heel druk. Het seizoen werd enigszins verlengd door teelt onder ramen, maar gedurende de maanden november-maart was er nauwelijks iets te doen. Dan werd er bij de familie Wesselman op de pof gekocht (want geen inkomsten) bij de kruidenier, slager en bakker en verdiende mijn moeder, min of meer verplicht, extra centen (die werden afgedragen aan pa en ma) met naaiklussen, waarvoor ze soms op de fiets moest naar Katwijk en terug.

Mijn moeder had ondanks zekere weerzin zeker kennis en kunde in huis als tuinder. Ze had bepaald geen hoge hoed op van de tuinders-kwaliteiten van mijn vader. Na hun trouwen in 1948 huurde mijn vader een stuk grond in Ter Aar en toen mijn moeder een keer langs ging om hem te helpen, verbaasde het haar dat op een flink stuk grond in het hoogseizoen (zomer) niet werd geteeld, juist In de periode dat er geld verdiend kon worden.

Het was voor mij – vele jaren later toen ik het verhaal hoorde van mijn moeder – meteen ook duidelijk waarom mijn vader door mijn opa Jan van der Post (getrouwd met Cornelia Zoetemelk), buiten het ‘bedrijf’ is gehouden (opa had grond nabij de Oude Kerkweg, Spijkersloot, richting Rijpwetering). Het werd later overgenomen door ome Wim (oudste zoon) en ome Koos (derde zoon). Mijn opa had vast door dat mijn vader (tweede zoon) geen aanleg had voor het tuinderschap en heeft hem dus gepasseerd.

Dat tuinieren in Ter Aar werd dus niks, failliete boedel. En vervolgens volgde een reeks van slecht betaalde baantjes: boerenknecht, baggeraar (nog even in Leiden ook), en later opperman in de schoorsteenbouw, een job die hem fataal werd: in november 1963 brak de steiger van een schoorsteen bij de Sphinxfabrieken in Maastricht, alsmede zijn veiligheidsgordel en stortte hij tientallen meters omlaag. Hij brak rug en nek. Volgens de overlevering heeft hij nog twee uur geleefd.

Pastoor Olsthoorn kwam het de familie op woensdagmiddag 27 november – de dag van het ongeluk – na vijf uur vertellen. Ik kwam – ik denk met Mieke, Paul en Dick terug van het televisie kijken bij Hoogenboom aan de Van Poelgeestlaan. Dat was vaste prik op woensdagmiddag.

Wij hadden, net als de meeste andere dorpelingen geen tv. Die kregen wij pas in 1965, zo’n tv in een groot meubel, massief, dat mijn moeder tweedehands had gekocht op Ofwegen. Op zaterdagmiddag gingen we soms tv kijken bij onze oma, die sedert begin 1963 weduwe was. Opa is overleden in de strenge winter en wegen en paden waren zo slecht begaanbaar dat hij over het ijs per slede naar de kerk is gebracht. Siem van Tol heeft dat nog gezien.

Mijn vader werd zaterdag 30 november begraven in Hoogmade. Mijn broer Piet is meegegaan met de lijkwagen – en ome Wim – om mijn vader ‘op te halen’ in Limburg. Ik herinner mij dat hij lag opgebaard in de voorkamer, en dat het grote moeite kostte de kist de kamer in te krijgen. Dat ging uiteindelijk via een raam in de voorkamer. Opportunistisch als ik toen al was, ging ik na de begrafenis langs bij Freek Otte (schilder, glaszetter, dirigent en sigarenroker), om te vragen naar lege sigarendozen – hetgeen ik wel vaker deed – in de hoop dat de omstandigheden nu extra gunstig waren.

Mijn vader Dirk van der Post was niet bij iedereen even populair. Het was een gangmaker met veel fantasie – dat in het dorp soms werd verward met liegen – en grappen waarvan niet iedereen hield. In dat opzicht lijk ik op hem, met hetzelfde wisselende succes overigens. Een boer aan de Van Klaverweijdenweg vroeg mij ooit in mijn jonge jaren van wie ik er een was. Toen ik uitlegde dat ik aan het Noordeinde woonde en Van der Post heette, was voor hem duidelijk dat ik er een was van, zoals hij zei, ‘Dirk de leugenaar’.

Het achtererf zoals dat er jaren bij lag nadat Siem met moeder trouwde.

Mijn moeder klaagde – als haar dat zo uitkwam – ook over het feit dat haar leven door leugens – van mijn vader – was vergald. Hij had haar altijd voorgehouden dat hij een spaarbankboekje had, maar toen ze gingen trouwen was er geen cent! Waarom ze toch trouwde? Het had denk ik te maken met haar omstandigheden. Ze was alleen over gebleven en was – vind ik – vooral een beetje een naïef en kwetsbaar meisje dat nog niet door had hoe de grote boze buitenwereld in elkaar stak. Een aantal keren vertelde ze mij dat ze voor haar huwelijk herhaaldelijk had overwogen non te worden.

Rondom het huis van Siem kwam een kleurige bloementuin, zoals moeder dat graag zag. De perenboom was vast gebonden aan een paal om te voorkomen dat-ie omviel. Na een storm in, schat ik, 1984, was de boom omgewaaid terwijl Siem elders aan het kaarten was. In zekere paniek belde mijn moeder hem op, maar hij kwam niet. Piet en Bas van Leyden sloegen de dag er na een stevige paal in de grond en trokken de boom weer overeind en bonden die vast. Pas rond 2010 verdween het touw, gewoon omdat de paal was weggerot. Maar de boom bleef weer zelfstandig staan.

Ik kon me ook later nog voorstellen dat mijn moeder – ondanks drie huwelijken! – kloosternon zou zijn geworden. Ze was ook heel katholiek en gelovig, hoewel dat met het vorderen der jaren wel flink minder werd. Uiteindelijk bleef er bijna niks van over, met uitzondering van het vaste zondagse bezoek aan de kerk. Ze zei mij eens – ze was toen al in de zeventig – dat ze niet kon begrijpen dat ‘er met zoveel ellende in wereld er ‘daarboven – in de hemel – iemand was die al die mensen ging beoordelen’. Ze hield ‘zo’n systeem’  eigenlijk voor onmogelijk.

Ik moest wel van haar tot mijn twaalfde twee keer doordeweeks naar de ochtendmis, in die jaren van zeer sterk en snel dalend kerkbezoek, al in de sacristie. Daar zat ik – zeker in het begin van de week – meestal met vier, hooguit vijf anderen (nooit andere kinderen), onder wie altijd de heer en mevrouw Zaal, postbode en beheerster van het postkantoor aan de Kerkstraat naast de woning van Jan van der Pouw Kraan ( Jan kontje). En eens in de zoveel maanden moesten we biechten. Wat zal de pastoor – niet alleen van mij – veel van die onzinverhalen hebben gehoord van de soort stiekem snoepen uit de koektrommel…

Mijn moeder was na de oorlog de enige die nog thuis woonde bij haar moeder, die sedert 1944 weduwe was (mijn opa Wesselman overleed in dat jaar aan kanker). Al haar jongere broers en zussen waren al getrouwd. Ze sliep bij haar moeder in de bedstede. Uiteindelijk koos ze toch voor mijn vader en trouwde – 29 jaar oud – in 1948 met hem (34 jaar oud).

Ik herken, hoewel ik mijn vader nauwelijks heb gekend (ik was 7 jaar toen hij verongelukte), een aantal van zijn typeringen bij mijn broers: druk, een botje bot, humor (niet door iedereen als zodanig begrepen), eigengereid. Volgens Siem van Tol leek ik overigens meer op mijn grootvader Jan van der Post (Oude Kerkweg), want dat was een ‘prosser’, een verhalenverteller, net als ik, aldus Siem. We hebben het altijd goed met elkaar kunnen vinden, Siem hield eigenlijk wel van verhalenvertellers.

Collecte

Het ongeluk met mijn vader had kennelijk veel mensen op zijn werk in hun ziel geraakt, vooral ook – denk ik – omdat hij een vrouw met zes opgroeiende kinderen achter liet. Er werd gecollecteerd (op het werk in Limburg en onder collega’s) en dat bracht 4000 gulden op, een flink bedrag dat mijn moeder onaangeroerd op de spaarbank had staan toen ze jaren later (in 1967) met Dirk Straathof trouwde. Ze gebruikte alleen de rente van dat geld. En zelfs toen Dirk Straathof, mijn tweede vader, stierf (op 6 maart 1974) stond dat geld nog op haar spaarrekening. Overigens verdiende mijn moeder geld bij door voor anderen kleding(o.a. van Trees Baaijer (spelling?), getrouwd Borst) te maken of te verstellen of herstellen. Ze maakte zelfs de bruidsjaponnen voor mijn zusje Mieke en mijn stiefzusje Ina Straathof.

De keuken in het zomerhuis van de onbewoonde boerderij. Toen Siem in 1950 met zijn eerste vrouw Jo van Wieringen trouwde, kwam er een nieuwe keuken en een nieuw toilet. Tot dan beschikte de boerderij over een poepdoos buiten.

En – ik denk al tweede helft 1964 – nam ze een kostganger in huis: Meindert Botman uit Noord-Holland die werkte op de olieboorinstallatie op een terrein vlak achter de sloperij van Pouw Kraan. Ja, Hoogmade boorde – met heel beperkt succes – naar olie. Jarenlang hebben op die plek twee jaknikkers gestaan. Kostgangers betaalden tien gulden per dag voor kost en inwoning. Het kleine kamertje aan de voorkant van ons huis in het Noordeinde werd vrijgemaakt voor Meindert, een aardige, goedige man die altijd hielp met kleine klusjes, zoals reparatie van fietsen, e.d. Ik denk dat hij mij leerde hoe lekke banden te plakken, een handigheid die me later goed van pas kwam.

Zondagmiddag ging hij geregeld naar de kroeg (meestal café Van Goozen). Ik herinner mij dat hij een keer dronken thuis kwam en al zijn papiergeld op tafel gooide omdat hij dat aan mijn moeder wilde geven. Mijn moeder raapte het geld bijeen, propte het weer in zijn jasje en begeleidde hem naar de slaapkamer, zodat hij zijn roes kon uitslapen.

Sinds 1960 woonden wij aan het Noordeinde 20. Wij Van der Posten (zes kinderen: Piet (1949), Hans (die zich later Bengt ging noemen, 1951), Dick (1953), Henk (1956), Mieke (1957) en Paul (1959), zijn allemaal geboren aan de Van Fenemalaan, waar thans het ‘nieuwe’ huis staat van Clemens Volwater. Het oude huis werd bewoond door de vader en moeder van Clemens (aan de zijde van de Kerkstraat) en ons gezin (de kant van de Van Fenemalaan).

We sliepen allemaal in één ruimte, de zolder, mijn vader en moeder achter een gordijn. Mijn moeder deed allerlei pogingen om een ander huis te krijgen. ‘Toevalligerwijs’ was Theo van Wieringen, de zwager van Siem van Tol, toen wethouder van de gemeente Woubrugge en verantwoordelijk voor huisvesting. Hij kwam zelf op inspectie en vond – zeer tegen de zin van mijn moeder in (ze kon zich er jaren later nog boos over maken) – dat de situatie niet erg nijpend was. Overigens niet zo gek, want wie de geschiedenis kent van Theo van Wieringen en zijn familie, weet dat hij met veel meer broertjes en zusjes bijna in dezelfde situatie verkeerden als wij, zij het dat dat twintig, dertig jaar eerder was. Uiteindelijk kregen wij (in 1960) het huis Noordeinde 20 toegewezen, waar tot dan toe Piet Hoogenboom, de koster, met zijn gezin had gewoond. Die betrokken een nieuwe woning recht tegenover de r.k. kerk.

Klusjes

In het Noordeinde werden mijn oudere broers – later ook de jongere jongens – al snel ingezet voor klussen: gasbussen rollen bij buurman Dirk Straathof (Noordeinde 18, later mijn tweede vader) en kranten lopen voor buurvrouw Van Goozen (Lena Baak, Noordeinde 22). Mijn broer Piet hielp – zo rond 1961 – met venten bij melkboer Niek Zonneveld. Het bleef niet bij deze klusjes, vanaf onze twaalfde jaar ‘moesten’ we ook in de lange zomervakantie werken. Moesten tussen aanhalingstekens; we ervoeren het niet als dwang, het hoorde er gewoon bij. Dirk Straathof zorgde er voor dat ik in 1968 – de zomer voordat ik naar seminarie zou gaan – een baantje kreeg in de inleggerij van de Gebroeders Thomas van Ruiten in het Zuideinde van de Veen, niet te verwarren met de in die tijd veel grotere onderneming Van Ruiten Troef.

Op een zondagavond reden we op de bromfiets naar Henk van Ruiten, familie van Dirk Straathofs eerste vrouw Lien van Ruiten. Henk woonde aan het Zuideinde op de kop van het fabrieksterrein, en was een van de drie directeuren (naast Jos en Dirk).  Dirk, de oudste, had altijd – zei hij toen ik er werkte – een oogje op mijn moeder gehad, die hem – op haar beurt – maar een engerd vond.

Het was in die tijd wettelijk gezien al moeilijk om jongens als ik van 12 jaar oud te werk te stellen. Dirk Straathof moest zelfs een beetje aandringen, want Henk stond niet te popelen, maar voor familie werd kennelijk toch een uitzondering gemaakt. Zes weken heb ik er die zomer gewerkt: 7.00 uur beginnen, dan een flinke fietstocht door de Veenderpolder. Ik verdiende 32,50 gulden per week (5 dagen van 8 uur), contant in een loonzakje.

Ik spaarde al eerder  – met de opbrengsten van mijn dagelijkse krantenwijkje – een nieuwe fiets bij elkaar, want die had ik nodig in Voorschoten, waar ik vanaf eind augustus vier jaar heb gewoond op seminarie Beresteyn (later internaat) aan de Leidseweg. Ik denk dat ik vier jaar lang in de zomer – soms zelfs in de herfst- en Kerstvakantie – in de inleggerij heb gewerkt. Over het algemeen dodelijk saaie arbeid, vooral als je dagenlang – soms wekenlang – augurken moest bijvullen in glazen potten die niet vol genoeg waren. In later jaren was ik een zomerseizoen lang klusjesman bij jachthaven Zijlzicht in leiden: gras maaien, benzinepomp bedienen, mensen overzetten met de motorboot. Een heerlijke zomerbaan. De laatste jaren van de middelbare school werkte ik in de zomer en op zaterdagen als schoenenverkoper bij Presburg aan de Donkersteeg in Leiden. Mijn oudere broers hebben vele zomervakanties lang bollen gepeld.

Tweede huwelijk

Dirk Straathof (geboren 20 december 1907 in de zogenaamde Ark, aan de Kerkstraat) had vijf kinderen uit zijn huwelijk met Lien van Ruiten, door ons altijd aangeduid als Tante Lien, nooit als buurvrouw. Misschien had dat te maken met het feit dat mijn moeder en tante Lien als kinderen aan het Zuideinde in Roelofarendsveen naast elkaar woonden en mijn moeder altijd de voornaam van haar buurmeisje is blijven gebruiken.

Omdat Dirk Straathof depothouder was van Esso-gasflessen, beschikte hij als een van de weinigen (voor 1963) in de straat over telefoon, in die jaren nog tamelijk uniek voor ‘eenvoudige’ mensen. Met het huwelijk (17 februari 1967) met Dirk Straathof kregen wij ook telefoon (nummer 01712-8371). Herhaaldelijk moesten wij buurtjes melden dat er telefoon voor hen was, met name voor Berta Flup, bijnaam/scheldnaam voor de vrouw van Siem van der Ing, die in de woning(Noordeinde 18) van Dirk Straathof was komen wonen.

Tante Lien, Dirks eerste vrouw, overleed aan een slopende ziekte in 1965. Ik herinner mij – omdat ik er gasbussen rolde – dat zij enige tijd op bed lag in de voorkamer van Noordeinde 18, het huis naast ons. En het zal in de zomer van 1966 zijn geweest dat Dirk Straathof steeds vaker, met zijn collega Aad Wassenburg, tussen de middag zijn boterhammen bij ons op kwam eten.

En zo leerde ik/wij ook vis eten, want vaste prik: op vrijdag kocht Dirk Straathof lekkerbekjes bij de visboer die op Hoogmade ventte. Kennelijk had hij al een aanzoek gedaan, maar vond mijn moeder het vanwege het in haar ogen pas recente overlijden van Tante Lien nog te vroeg. Duidelijk was voor ons wel dat er tussen hen ‘iets’ aan het ontstaan was. Dirk had vermoedelijk al snel een oogje op mijn moeder. Het leek er op dat Aad Wassenburg een soort dekmantel was.

Mijn moeder was ook in die jaren een aantrekkelijke, goed verzorgde een smaakvol geklede vrouw. Later vertelde ze mij eens dat een aantal maanden na de dood van mijn vader er iemand aanbelde die tamelijk onomwonden zei dat hij het wel met ‘mijn moeder wilde doen’. Ze heeft altijd voor zich gehouden wie dat was, maar hij kwam wel van het dorp. Ik herinner mij ook dat toen ik eens met mijn moeder naar de bushalte liep (midden jaren zestig) om naar Leiden (de stad) te gaan dat bouwvakkers naar haar floten. Toen ik omkeek, kreeg ik van hen het commentaar dat ze niet voor mij floten.

Huis te klein

Het duurde tot 17 februari 1967 voordat zij gingen trouwen. Dirk Straathof verdiende niet veel geld. Hoewel al jaren in dienst als vakkundig timmerman/molenmaker bij Hein Verbij (en daarvoor bij diens vader Gijs), verdiende hij circa 200 gulden per week. Overigens naar de maatstaven van die tijd een salaris dat bij het vak (bouw) paste, maar riant was het zeker niet.

Toen de pastoor zei dat de gebruikelijke vergoeding voor trouwen in de kerk een weekloon was, dorst hij niet meteen te zeggen dat dat ‘maar’ 200 gulden was. Een jaar of vier later, het zal 1971 (ik was 15 jaar) zijn geweest, verdiende ik in de inleggerij van de Gebroeders Thomas van Ruiten met een paar overuren meer dan 220 gulden in de week, waarop mijn moeder zei: ,,Je verdient nog meer dan je vader.”

Het huwelijksfeest werd gevierd in Huize Van der Ploeg (Van Goozen was te klein). Met het huwelijk met Dirk Straathof werd ons gezin met drie mensen uitgebreid: uiteraard met stiefvader Dirk, die ik mij herinner als een verschrikkelijk aardige en zachtmoedige man, die nog twee dochters thuis had: Ellie (1950) en Ina (1955). Om iedereen (pa en ma en 8 kinderen) te kunnen huisvesten in het huis Noordeinde 20, werd de vliering ‘open gemaakt’ waar de oudste jongens Piet en Hans (Bengt) konden slapen. Mijn broer Piet kwam incidenteel thuis. Hij voer al sedert 1964 op de binnenvaart, na de schippersschool in Rotterdam te hebben doorlopen. De samenvoeging van beide gezinnen viel niet mee, hetgeen vooral aan het gedrag van ons kinderen Van der Post was te wijten.

Ina, een half jaar ouder dan ik, en ik vielen, toen we al wat ouder waren, onder hetzelfde regime ten aanzien van uitgaan en thuis komen, alleen trok ik me daar niets van aan. Als Ina bij toeval iets te laat was, kwam vader Dirk naar beneden om haar ‘bestraffend’ (dat kon hij helemaal niet, volgens mij) toe te spreken. En als ik de limiet met echt uren overschreed, kwam heel opgefokt en meestal huilend mijn moeder naar beneden, zelfs een keer met de intentie om me te slaan. Helaas voor haar hield ik haar handen vast en kon ze niet uithalen. Ze heeft het ook nooit meer geprobeerd, hoewel mijn gedrag niet veranderde.

Dirk was een zware roker. Eigenlijk zag ik hem nooit zonder een shaggie in zijn mond of een sigaret draaiende. Soms een sigaar, maar die had hij dan vast gekregen voor een klusje. Een vaste uitspraak van hem was ‘Mijn zolder ligt vol met dank’ om aan te geven dat hij liever geld wilde voor zijn hulp/klus. Hij verdiende bij met het maken van miniatuur-molentjes, inclusief binnenwerk, en schommelstoelen, maar vroeg daarvoor nooit de hoofdprijs.

Hij kelnerde trouwens ook jaren bij Leen Akerboom (bij het sluisje) tijdens de Veense kermis. Dat verdiende altijd goed en hij kon een borreltje drinken. We kregen er in verband met zijn privéklussen wel een schuur bij: de oude, houten bibliotheek die bij de r.k kerk stond, werd voor een habbekrats aangekocht en achter op de wurft aan het Noordeinde weer opgebouwd. Later werd er voor de fietsen een houten schuur aangebouwd, omdat de gasbussen – die handel was ook ‘meegekomen’ naar ons – achter slot en grendel ging in de stenen schuur. Een paar keer was er een bus gestolen en de depothouder – ‘wij’ dus – draaide op voor die schade. Daar was de winst per fles te gering voor: een gulden bruto per gasbus.

Mijn moeder met haar tweede man, Dirk Straathof, getrouwd in 1967.

Een foto van ons gezin na de dood van onze vader,. Broer Piet ontbreekt. Die zat op internaat van de schippersschool in Rotterdam. vlnr: Henk, Paul, Dick, moeder, Hans (Bengt) en Mieke (Foto 1964).

‘Hoogmadeser’ dan Dirk Straathof kwam ik ze nooit meer tegen op het dorp. Het dialect dat hij sprak hoorde ik later nooit meer, ook niet van Siem van Tol – eveneens generaties achtereen van Hoogmade (hoewel er altijd verschil was tussen dorpsdialect en boerendialect) en die ‘slechts’ zeven jaar jonger was dan Dirk. ,,We stingen in de regen en m’n schoeren wieren nat”. (We stonden in de regen en mijn schouders werden nat). Natuurlijk kenden Dirk en Siem elkaar, maar gingen niet met elkaar om (want boeren en burgers). Siem – die altijd met ouderen beter kon omgaan – had naar zijn zeggen prettiger herinneringen aan Dirks vader Jan Straathof die ook al molenmaker/timmerman was bij Gijs Verbij, en die hij kende van klussen die Jan voor zijn vader verrichtte (onder meer aan de oude stal pal aan de Noord Aa).

Dirk op brommer naar Leiden

Vooral een warme, gezellige vent die Dirk Straathof, een borreltje, soms wat sterke verhalen. Zo durfde hij wel een nachtje alleen te slapen in de Blauwpoldermolen waarover oude verhalen de ronde deden dat het er spookte… Ja, hij dorst wel, tenminste, als ze hem honderd gulden gaven!

Vaste prik was diens zaterdagse bromfietsritje naar Leiden. En ik vond het heerlijk om mee te gaan op zijn oude-mannen-Batavus-bromfiets, waarmee hij met mijn moeder (een paar keer samen met ome Gerard en tante Cor van Kesteren, zus van moeder) vakantiereisjes maakte, onder meer rond het IJsselmeer. Trouwens die bromfiets heb ik jaren gepoetst en de velgen in de vaseline gezet. Ik kreeg er altijd een gulden voor, want ik deed het ook altijd goed, zei ‘mijn’ vader.

Leiden had voor Dirk een vaste route: eerst een krentenbroodje met spijs voor mijn moeder (voor ons) kopen, dan een haring eten (altijd met bekenden bij de kraam) en daarna een paar biertjes met gehaktbal en klaverjassen bij café Karel (op de hoek van het Levendaal en de Koorevaarstraat). Dirk hield er wel van mijn moeder te verwennen. Op vrijdagmiddag nam hij altijd een biefstukje voor haar mee dat ze at als wij naar bed waren. We roken de heerlijke baklucht als we toevallig wakker werden, maar geproefd hebben we het nooit, althans niet toen.

Heel oud is ook hij niet geworden. Van zijn broers en zusters stierf hij als jongste het eerste. Zijn oudste zus Marie Hoogenboom-Straathof (van Poelgeestlaan) werd bijna 100 en was jaren de oudste inwoner van het dorp. Na zijn pensionering in 1972 bleef Dirk klussen, bijna dagelijks bij Leferink, een ‘aannemertje’ in onder meer centrale verwarming waar hij zwart werd betaald. Hij moest vaak gaten hakken/boren door muren, redelijk zwaar werk. Mijn vader en moeder hadden het financieel nog nooit ze goed gehad. Op 6 maart 1974 stierf hij na een paar dagen in het Elisabeth Ziekenhuis in Leiderdorp te zijn verpleegd tamelijk onverwacht aan hartfalen.

Het meest opmerkelijke dat ik mij herinner is dat de doodskist gratis was. Die kregen we van Hein Verbij, zijn oude baas. Ik kon die geste toch niet geheel losmaken van het relatief lage salaris dat hij daar verdiende. Dirk had zelf al eens ontslag genomen omdat hij vond dat Heins vader Gijs Verbij, waar hij in 1917/1918 als 11-jarige voor 2,50 gulden in de week was begonnen, te weinig betaalde. Hij werkte vervolgens 13 jaar in Leiden bij de Touwfabrieken in Leiden. Hein haalde hem terug toen hij het bedrijf overnam van zijn vader.

En wat een vakman was Dirk Straathof. Ik heb hem herhaaldelijk bezig gezien met het maken van eikenhouten tandradaren voor het binnenwerk van molens. Zijn handen waren één bonk eelt en ook een van zijn schouders waarmee hij kracht zette op de beitels had een grote eeltknobbel. Schiet me nu te binnen dat diezelfde Hein Verbij bij het huwelijk van mijn moeder met Dirk ook een flink cadeau gaf: een koelkast. Die hadden wij in 1967 nog niet.

Siem trouwt moe

Verlegen, mijn hemel wat was Siem van Tol verlegen. Daar zat bij bij ons aan de keukentafel, alleen maar een beetje lacherig te zijn , maar hij zei eigenlijk niks. Wij gaven hem ook niet veel ruimte, die drukke Van der Posten regeerden de show. Die eerste kennismaking zou ik mij nog lang heugen, vooral omdat Siem en ik nog vaak zouden spreken over zijn verlegenheid van ‘Rooie Siem’, zoals hij vanwege zijn haarkleur in zijn jongensjaren nog steeds werd genoemd.

Van oudsher was er in de oude varkensstal een sneeuwschuif om het ijs sneeuwvrij te maken, nog een reliek uit de tijd dat Siems vader bestuurslid en een periode voorzitter van de Hoogmades IJsclub was. Er was ook een dreg aanwezig. Dat stond met een bordje aan de walkant aangegeven.

Jarenlang gebruikte Siem oude materialen als een vorm van afscheiding totdat de palen waaraan ze hingen waren weggerot.

Moe en Siem met hun kleindochter Isabelle, van Dick en Gerda.

Mijn moeder en Siem hebben een jaar verkering gehad. In die tijd werd zo’n beetje ‘uitonderhandeld’ waar en hoe ze zouden gaan wonen. Siem vertelde me later dat hij ook best bij mijn moeder aan het Noordeinde had willen intrekken als ze dat had gewild. Ik denk dat mijn moeder het wel een soort sjiek vond dat ze ‘op stand’ ging wonen in de bungalow-achtige woning (gebouwd in 1963) van Siem aan de Vissersweg 16.

Ze liet Siem wel heel nadrukkelijk weten hoe het er van binnen en buiten uit moest komen te zien. De gammele houten garage aan de Does, voorheen deel van het washok, moest verdwijnen, en er moest een siertuin komen rondom het huis (aangelegd door Hoogenboom van de Groenweg, die woonde op de plek waar Siem eigenlijk ooit had willen gaan wonen, maar zijn toenmalige vrouw Jo van Wieringen weigerde zo ver van de bewoonde wereld te wonen. Maar ‘goed’ dat het zo is gelopen, want ook mijn moeder had daar nooit willen wonen; ze vond de Vissersweg al buiten het dorp. En natuurlijk verloochende ons moeder haar afkomst niet: Siem legde een flinke moestuin aan achter de oude boerderij, natuurlijke overeenkomstig de scherpe instructies van onze moeder.

Primitief

Zo ongeveer zag het terrein met gebouwen er uit toen mijn moeder in 1980 met Siem trouwde. Op de voorgrond het houten huisje van Piet van Leyden. Daarachter de houten woning waar Siems moeder tot haar dood woonden, gebouwd in 1950. Dan de oude boerderij en de nieuwe woning die Siem in 1963 liet bouwen.

Over de poepdoos: De ton die de menselijke faecaliën opving, werd – voor de oorlog – volgens Siem geregeld geleegd (per schip) door tuinders uit Roelofarendsveen, die het gebruikte voor bemesting van hun tuindersgrond.

In de winter was die poepdoos niet populair, want veel te koud. De meeste leden van het gezin Van Tol deden dan hun behoefte in de groep in de stal om daarna hun derrière met wat stro af te geven. Later werd daarvoor ook wel de krant – ja, dik na 1907, het jaar dat de katholieke Leidse Courant werd opgericht – gebruikt.

De oude boerderij werd min of meer aangepast aan de eisen van die tijd: er kwam een toilet en een nieuwe keuken, waarschijnlijk de minimale en redelijke verlangens van Siems eerste vrouw Jo van Wieringen, een heel oud Hoogmades geslacht waarvan de wortels teruggaan tot in de 15de eeuw. Ook de familie van Siem kan bogen op een lange geschiedenis in Hoogmade, enkele eeuwen achtereen boeren in de Frederikspolder (Siem noemde de polder stelselmatig ‘de Freek’).

 

 

 

 

 

2 antwoorden
  1. Marianne Bos
    Marianne Bos zegt:

    Hai Henk

    Je kent het wel, een beetje surfen op internet en je komt de meest bijzondere verhalen en informatie tegen! Zo ook jouw verhaal over Siem van Tol. Indrukwekkend om te lezen en veel herkenning ook! Leuk om de foto’s te zien waar je moeder op staat en jullie gezinsfoto!

    Groet van Marianne(ke) Bos
    Ps: ik ga zeker meer van je lezen op je website!

    MARIANNE: ik wil reageren, maar je mailadres bouncht. Stuur svp reactie via
    ‘Contact’ van deze site en schrijf daarin je mailadres, als je dat wilt tenminste.

    Groet, Henk van der Post

    Beantwoorden
  2. martin volwater
    martin volwater zegt:

    Beste Henk, interessant om hier een kijkje te nemen. Rond 1963 heb ik met Marianne Bos en Bengt in Roelofarendsveen bollen gepeld. Later werkten wij beide Samsom in Alphen aan de Rijn, en daarna beide korte tijd voor een uitzendbureau (dat was geen succes) maar wel dolle pret met jou broer. Ik heb jou lieve moeder leren kennen doordat ik Bengt wel eens kwam ophalen om samen naar werk te gaan. Zij vroeg dan altijd of ik een kopje thee wilde, heel lief vergeet ik nooit meer. Ik wilde dit even met jou delen. Martin Volwater.

    Beantwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *