Piet Douwma als een van de eersten experimenteel vergast in 1942 in Bernburg

Deze geschiedenis is opgetekend om recht te doen aan P. Douwma en zijn 44 lotgenoten over wie om onverklaarbare redenen gezwegen wordt.
Getekend: mevrouw A.M. Snip-Douwma

(Het verhaal is in 2007 en 2008 geschreven door Henk van der Post, gebaseerd op vele interviews met mevrouw Snip-Douwma en historisch onderzoek; het complete verhaal over Piet Douwma is te lezen op www.pietdouwma.nl).

‘Petrus Douwma Schiffer geboren am 27. Juli 1903 in Amsterdam / Niederlande vergast im Juni 1942 in der Landes-Heil- und Pflegeanstalt Bernburg Haftlingsnummer unbekannt’

(vertaald: ‘Petrus Douwma schipper geboren op 27 juli 1903 in Amsterdam / Nederland vergast in juni 1942 in de provinciale verpleegkliniek Bernburg Gevangenenummer onbekekend’)

Tot haar grote schrik las mevrouw Snip-Douwma op 74-jarige leeftijd bij haar bezoek in 2005 aan het voormalige concentratiekamp Neuengamme (vlakbij Hamburg) het bovenstaand bericht dat haar vader Piet Douwma was vergast in de kliniek Bernburg (vlakbij Maagdenburg in het voormalige Oost-Duitsland – DDR). Sinds 1942 wist de familie namelijk niet anders dan dat hun vader aan longtuberculose in Neuengamme was overleden. Daarvan hadden ze bericht gekregen van de kampcommandant van Neuengamme en dat werd na de oorlog tot twee keer toe nog eens bevestigd door het Nederlands Rode Kruis.

Naarmate mevrouw Snip-Douwma zich er sedertdien meer in ging verdiepen, kwam ze tot de conclusie dat haar vader – samen met 44 andere Nederlanders – in Neuengamme was geselecteerd voor experimentele vergassing in Bernburg in de periode van 5 juni 1942 tot 7 juli 1942. Petrus Douwma stierf op 12 juni van dat jaar.

En voor de nabestaanden werd de ziekte waaraan zij overleden verzonnen, in het geval van Petrus Douwma dus long-tuberculose. Het Nederlands Rode Kruis houdt dat tot op de dag van vandaag vol. En ook veel van die andere 44 Nederlanders wisten de nabestaanden pas laat na de oorlog wat er werkelijk was gebeurd. Op een aantal van hen is, indachtig de richtlijnen daartoe, ongetwijfeld sectie verricht om het effect van het gas – koolmonoxide – op onder meer de hersenen te onderzoeken.

Schippersfamilie

(deze tekst is een samenvatting van het levensverhaal van Piet: zie www.pietdouwma.nl)

Piet Douwma werd op 27 juli 1903 geboren als oudste kind uit het huwelijk van Petrus Douwma en Caroline van Geene. Zijn vader en moeder waren bij zijn geboorte nog heel jong. Het was een ‘verplicht’ huwelijk, want moeder was reeds zwanger. De zoon kreeg de naam van zijn vader Piet, een naam die door de hele geschiedenis van de familie terugkeert. Ook de zoon van mevrouw Snip-Douwma werd naar de voorvaderen vernoemd.

Piet Douwma.

Piet Douwma werd geboren in Amsterdam, zeer waarschijnlijk op het schip Caroline, vernoemd de zijn moeder. Volgens mevrouw Snip stonden de grootouders, evenals hun ouders, geregistreerd in Zaandam, de thuishaven van het schip. Als er officiële papieren moesten worden verkregen dan moest de familie Douwma zich altijd tot de gemeente Zaandam wenden. Piet kreeg twee zusjes: Caroline (geboren in 1908 en genoemd naar haar moeder) en Petronella (geboren circa 1905).

De Douwma’s waren generaties achtereen schipper. Het was binnen de traditie van de familie dan ook niet onlogisch dat Piet Douwma het beroep van zijn vader koos. Hij had weinig tot geen scholing. Als schipperskind ging hij wel naar school. In elke grotere stad waar ze langer dan een dag lagen ging Piet naar de schippersschool. Vaak lag het schip afgemeerd elders afgemeerd en was er dus geen onderwijs. Piet ontpopte zich al vroeg tot een kwajongen, een bengel die gepast en ongepast grappen uithaalde.

Dat Piet het niet goed deed op school, was eigenlijk geen groot probleem: er was altijd voldoende werk op het schip, met name in het voorjaar en de zomer als het geld moest worden verdiend. Vanaf een jaar of 8 draaide hij mee op het schip van zijn vader en moeder. Uit verhalen weet mevrouw Snip dat hij rond die leeftijd al kruiwagens met zand en grind vol schepte, een zware klus voor zo’n jonge knaap die daardoor heel veel kracht ontwikkelde, want hij werd er wel heel sterk door.

Piet had zich inmiddels ontwikkeld tot schipper, trouwde met Anna Christina Otto (roepnaam Annie). In tegenstelling tot zijn vader was hij geen eigenaar, maar ‘zetschipper’, iemand die het schip huurde. Zijn vrouw Annie was bepaald geen held. Ze hield eigenlijk helemaal niet van dat leven en werken op het water, was er zelfs bang voor uitgevallen.

Het moet eind 1927, begin 1928 zijn geweest dat het echtpaar – tot vreugde van Annie – zich vestigde aan de wal, in een huis aan de Warmoesstraat. In 1928 werd daar het eerste kind geboren, en inderdaad weer een Petrus (Piet) Douwma (op 27 november 1928), de broer van mevrouw Snip.
Waarom Piet de brui gaf aan zijn werk als zetschipper is niet bekend. Eenmaal aan de wal neemt hij diverse baantjes aan, hij is een manusje-van-alles maar herhaaldelijk duikt de baan van ‘grondwerker’ en ‘dokwerker’ op. Het was geen ‘frisse’ woning (veel kakkerlakken), het gezin verhuisde later naar de Distelvoorstraat 24 in Amsterdam-Noord (Distelbuurt, gebouwd in 1918), waar op 15 december 1930 dochter Anna Maria Douwma (mevrouw Snip) werd geboren.

Kleine huisjes met rode daken, groene tuintjes er voor en binnentuinen. Het klinkt mooi, maar in feite was de Distelbuurt toch maar een soort ‘noodwijk’, die ingeklemd ligt tussen de Van der Pekbuurt, het Mosplein en het Johan van Hasseltkanaal.

Politiek betrokken, maar anti-fascistisch

Het zal in die jaren dertig zijn geweest dat Piet uiting gaf aan zekere politieke denkbeelden. In het Amsterdam van die jaren was politiek een actueel onderwerpen bij de stempelbureaus waar vele werklozen in rij stonden te wachten en praatten over actualiteit en politiek. Hij verdiepte zich in het wel en wee van de samenleving. Omdat hij niet kon lezen, las zijn vrouw hem dagelijks voor uit de krant. Annie had niet veel met politiek, vond het eigenlijk ook niet erg prettig om het voor te ‘moeten’ lezen, maar het was voor Piet de manier om gedetailleerd op de hoogte te blijven van wat er in Nederland – en daarbuiten – allemaal speelde en het interesseerde hem. En er werd niet alleen voorgelezen uit de krant, ook ‘zwaardere’ werken van Engels en Marx kwamen aan bod.

De goed bespraakte Piet Douwma was geen man die het kaas van zijn brood liet eten. Van fascisten moest hij vanaf het begin eigenlijk al niks hebben. Als het nodig was ging de beresterke Amsterdammer matten met de fascisten elders in de stad. Een ander sterk staaltje van zijn kunnen is dat Piet won van de worstelkampioen van Amsterdam. Hoewel hij daarvoor nooit had getraind, werd hij door de toenmalige kampioen uitgedaagd. Hij ging die uitdaging aan en won. Dat moet eind 1940, begin 1941 zijn geweest.

Waarschijnlijk al direct na de bezetting door de Duitsers heeft Piet Douwma allerlei pamfletten en affiches verspreid en geplakt in Amsterdam. Het is onduidelijk of Piet in die periode iets deed voor de communisten en De Waarheid. Onduidelijk is ook met welke activiteiten hij zich precies heeft bezig gehouden. Waarschijnlijk bestond er al een dossier van Piet Douwma van voor de oorlog, mogelijk samengesteld door de Binnenlandse Veiligheids Dienst dat mede de basis legde voor de aanhouding van Douwma.

Voor de oorlog was hij onder meer een jaar lang lid van de Communistische Partij. Hij was ook actief voor de communistische Rode Hulp aan Duitse vluchtelingen. Bovendien werden communisten soms als staatsgevaarlijk getypeerd. Per slot van rekening moest de ‘christelijke’ staat der Nederlanden niet zoveel hebben van die ideeën. In de maanden na de Februaristaking 1941 werden trouwens meer van zijn kameraden aangehouden. Bovendien is Piet Douwma actief geweest tijdens de Februaristaking in 1941 die heel veel arbeiders in Noord op de been brachten van wie een aantal flink hebben gevochten.

Piet werd op 17 juli 1941 aangehouden op het politiebureau, nadat hij daar vrijwillig naar toe was gereden. Hij was die dag op weg naar een keuring voor de Ziektewet. Onderweg kwam er iemand naast hem rijden die tegen hem zei dat de fiets waarop Douwma reed niet van hem was. Douwma, die zijn fietsen altijd zelf maakte, ontkende uiteraard en de beide mannen besloten de kwestie op het politiebureau uit te gaan zoeken. En daar werd hij direct gearresteerd. Met een autobus – samen met anderen – werd hij vervolgens afgevoerd naar het kamp Schoorl.

Via kamp Amersfoort komt Piet terecht in Neuengamme, waarvan de familie pas op de hoogte is als Piet daar eenmaal is gearriveerd. Er worden brieven uitgewisseld, Annie stuurt zelfs een postwissel zodat Piet wat kan kopen in de kantine van het kamp. Overigens in al die brieven zelfs geen vingerwijzing naar eventueel afnemende gezondheid, maar volgens de officiële Duitse instanties stierf Piet Douwma op 12 juni 1942 aan longtuberculose in Neuengamme (zie verder: in feite vergast in Bernburg). Waar zijn stoffelijke resten zich bevinden is niet bekend.

Bernburg, testkliniek voor experimentele vergassing

(Bronnen: diverse publicaties van Dr. Ute Hoffman, onder meer verbonden aan Gedenkstätte Bernburg, alsmede diverse bronnen op Wikipedia)

Piet Douwma werd op 12 juni 1942 vermoord in de Landes Heil- und Pflege-anstalt Bernburg, gelegen nabij Maagdenburg in het vroegere Oost-Duitsland. Tot circa augustus 1940 was Bernburg een psychiatrisch ziekenhuis voor regionale opvang van patiënten. Op last van Hitler (door persoonlijke bemoeienis zelfs, want een besluit werd door de ambtenarij steeds uitgesteld!) werd Bernburg in november 1940 een van de drie experimentele klinieken in Duitsland waar op zieken en invaliden werd geëxperimenteerd hoe zij het meest effectief en goedkoopst om het leven konden worden gebracht. Bernburg heeft er met experimenten aan bijgedragen dat de Duitsers uiteindelijk voor koolmonoxidegas kozen voor de massale vernietiging van 6 miljoen joden en vele honderdduizenden verzetsstrijders, zigeuners, homo’s en vele anderen die hen niet welgevallig waren.

De experimenten werden aanvankelijk (1939) uitgevoerd onder de dekmantel ‘Sondernbehandlung Aktion T4’ die zogenaamd officieel gericht was op ‘gezondmaking van zieken en invaliden’, maar die in feite de grote moordmachine (massale vergassing) in gang zette op in de ogen van Duitsers ‘inferieure mensen’. Dat gebeurde in het kader van de rassen- en gezondheidswetten. ‘Aktion T4′ werd in augustus 1941 beëindigd. Dat zou onder meer zijn geschied na kritiek van Duitse geestelijken, maar er is na de oorlog ook wel gesuggereerd dat de Nazi’s zijn gestopt omdat zij het voorgenomen quotum aan slachtoffers reeds hadden gehaald (uit statistieken blijkt inderdaad dat het quotum van ‘vernietiging’ van 1 op de 1000 mensen in de regio was gehaald).

‘Aktion T4’ was een vervolg op de superioriteitsbeginselen zoals die reeds vanaf 1933 tijdens het Hitler-bewind werden ingevoerd. Vanaf die tijd zagen tal van wetten het licht die de positie van ongezonde en ongewenste mensen steeds moeilijker maakten en ‘juridische’ ruimte boden om ze via klinieken ‘af te voeren’, aanvankelijk zogenaamd ook nog met een wetenschappelijk doel omdat na de doodsexperimenten geregeld sectie op de slachtoffers werd verricht. De Duitsers waren met name geïnteresseerd in wat er tijdens die processen gebeurde met de hersenen.

Vanaf 1933 golden er allerlei bepalingen die moesten voorkomen dat ‘minder’ gezonden met elkaar dan wel met gezonde mensen trouwden of zich voortplantten. Er verschenen dubieuze documenten waarin ouders de Führer ‘zogenaamd’ verzochten een einde te maken aan het lijden van hun ongeneeslijke zieke kinderen. Het bleek later werk van de Duitse propagandadienst.

De eerste slachtoffers van ‘Aktion T4’ waren geestelijk en lichamelijk gehandicapten en lichamelijk zieken als onder anderen syfilis-lijders, epileptici, verlamden alsmede ‘ras-onzuiveren’. Later kwamen daar als asocialen getypeerde mensen bij en personen (kinderen uit zogenaamde gemengde huwelijken) die onder de rassenwetten vielen. Een groot aantal van hen moest ook dwangsterilisatie ondergaan. Na daarmee ervaring te hebben opgedaan werden onder anderen kinderen gedood door middel van gifinjecties en proefvergassingen in een kliniek.

In de tijd van het nationaal-socialisme werden voor de massadodingen eufemistische woorden gebruikt als ‘euthanasie’ en ‘genadedood’. De eerste wet die regelde dat ‘Erbkranken’ (erfelijk zieken) gedwongen konden worden gesteriliseerd was ook al van juli 1933. Sedertdien zijn 400.000 mannen en vrouwen gedwongen gesteriliseerd, waarbij ongeveer 6000 mensen om het leven kwamen. Tijdens de zogenaamde ‘volwassenen-euthanasie’ werden planmatig ‘bewoners’ van Heil- en Pflege-anstalten vermoord (circa 100.000 doden als gevolg van ‘Aktion T4’).

Na ‘Aktion T4’ gingen de nationaal-socialisten over op de ‘Sondernbehandlung 14f13’, waarbij vanaf circa november 1941 ook gevangenen uit concentratiekampen, onder meer uit Neuengamme bij Hamburg waar Piet Douwma sedert oktober 1941 verbleef, naar de gaskamers in verpleegklinieken gebracht en daarmee werden de klinieken in feite niet anders dan systematische moordfabrieken. Bernburg kwam voor dat doel beschikbaar in november 1941 (als opvolger van het gesloten kliniek Brandenburg).

Bernburg was een van de klinieken waar de richtlijnen van het nationaal-socialisme voor vernietiging van ‘inferieure en niet meer te genezen mensen’ het meest strikt werden uitgevoerd. De ‘kwaliteit’ van het personeel was zo goed dat een aantal al in de zomer van 1942 ‘doorgroeide’ naar hoge functies in hele grote concentratiekampen. Zo werd de chef-arts van Bernburg, Irmfried Eberl, de grote baas van het Poolse concentratiekamp Treblinka waar hij zich bezig hield met de systematische vernietiging van honderdduizenden mensen uit de joodse ghetto’s van Warschau.

Nederlandse slachtoffers

Alleen hun namen en beroepen zijn nog bekend. Van de 45 Nederlanders (zie www.pietdouwma.nl voor de complete namenlijst), onder wie dus Piet Douwma, die vanuit Neuengamme in Bernburg – nota bene op alfabetische volgorde zijn vergast – is verder niets bekend. Van geen van hen zijn stoffelijke resten terug gevonden. Na hun vergassing in Bernburg zijn ze waarschijnlijk verbrand en onduidelijk is wat er met hun as is gebeurd.

In de Nederlandse geschiedschrijving van de oorlog is geen aandacht besteed aan deze groep van 45 Nederlanders. In het nog niet zo lang geleden (Uitgeverij Aprilis, 2005) verschenen boek ‘Nederlanders in Neuengamme’ wordt voor het eerst summier (op 4 pagina’s) gesproken over de dood van de 45 Nederlanders die in Bernburg werden vermoord. Zij staan vermeld tussen alle Nederlandse slachtoffers die in (via) Neuengamme zijn gevallen.

Dat de 45 Nederlanders niet in Neuengamme maar in Bernburg werden vermoord was voor de meeste nabestaanden wel een complete verrassing. Want vrijwel allemaal kregen ze in de oorlog een bericht van de kampleiding van Neuengamme dat hun familielid aldaar was overleden aan een bepaalde ziekte. Ook nu nog houden officiële Nederlandse instanties vol, onder anderen het Nederlands Rode Kruis, dat bijvoorbeeld Piet Douwma is overleden aan long-tuberculose in Neuengamme, daarmee nog steeds het officiële Duitse bericht uit het concentratiekamp Neuengamme volgend.

De geselecteerde 45 Nederlanders werden in juni 1942 naar het Heil- und Pflegeanstalt (herstel- en verpleeginrichting) Bernburg gebracht, waar zij allen zijn vergast. Daar werden op deze mensen proeven genomen om vast te stellen wat de meest effectieve manier was om mensen door vergassing om het leven te brengen. Dat gebeurde heel systematisch, want heel opmerkelijk zijn deze 45 Nederlanders op alfabetische volgorde vergast op verschillende data tussen 5 juni 1942 en 2 juli 1942. Petrus Douwma overleed in Bernburg op 12 juni 1942, 38 jaar oud. Het is opmerkelijk dat op deze groep van 45 Nederlanders er ‘slechts’ 12 joods waren. Want volgens algemene info zouden vanuit Neuengamme merendeels joden naar Bernburg zijn gebracht voor vergassing.

De vrouw van Petrus Douwma kreeg een aantal maanden na het overlijden een ‘Sterburkunde’ (bewijs van overlijden), gedateerd 14 augustus 1942. Er staat in vermeld dat Petrus Douwma op 12 juni 1942 in Neuengamme is overleden aan longtuberculose. Een bericht dat na de oorlog (25 juni 1946) door het Rode Kruis in een ‘kennisgeving van overlijden’ aan de burgerlijke stand van Amsterdam wordt bevestigd. Het is letterlijk overgeschreven uit het overlijdensregister in Hamburg die de informatie natuurlijk had gekregen van Neuengamme. Niets over experimenten, geen enkele verwijzing naar Bernburg.

Veel van de administraties van concentratiekampen zijn verloren gegaan. Die werden soms vernietigd, vaak uit ‘veiligheid’ door de Duitsers zelf. Dan konden ze er ook niet meer mee lastig gevallen worden. Maar ook door gevangenen zelf en door geallieerden. Voor Bernburg speelde ook nog mee dat Bernburg in handen was gekomen van de Russen. Als er al informatie was over de systematische moord op concentratiekampbewoners of informatie over een plek waar de stoffelijke resten zijn gebleven, is die achter het IJzeren Gordijn verloren gegaan. Hoewel Amerikanen daarom wel hebben verzocht, besloten de Russen in 1946 niet mee te werken aan inzage in eventuele administratie en aan het aanhouden van verantwoordelijke personen. Geplande processen werden geschrapt en zo zijn bijna alle daders de dans ontsprongen.

Algemeen over Aktion T4 en Sonderbehandlung 14f13

Vanaf september 1939 onderzochten de Duitsers in verschillende klinieken de beste manier om systematisch van hun inferieure – zieken en invaliden – af te komen. Tot augustus 1941 werden waarschijnlijk 70.000 mensen omgebracht. De experimenten werden in het diepste geheim gepleegd. Toen het uitlekte kwamen er felle protesten, met name van katholieke zijde (de Duitse bisschop en het Vaticaan), werd gestopt met deze ‘Aktion T4′, genoemd naar het adres Tiergartenstrasse 4 in Berlijn van waaruit een en ander werd gecoördineerd. De Duitsers gingen evenwel onder een andere codenaam, Sonderbehandlung 14f13 gewoon weer door:’14f’ stond voor dood in een concentratiekamp en ’13’ voor een transport naar een euthanasie-instituut. En ‘Sonderbehandlung’ betekende in de praktijk zo goed als zeker liquidatie.

Voor de systematische moord op inferieuren (Aktion T4) werden in het Duitse Rijk tussen 1939 en 1941 zes Euthanasie-Totungsanstalten (klinieken waarin door middel van euthanasie patiënten werden gedood) opgericht: Grafeneck (bij Ulm, nu Baden-Wurttemberg), Brandenburg (Brandenburg an der Havel), Hartheim (Alkoven bij Linz, thans Ober-österreich), Sonnenstein (Pirna, thans Sachsen), Bernburg (bij Maagdenburg, thans Sachsen-Anhalt) en Hadamar (Hadamar bij Limburg, thans Hessen). Bernburg is de ‘opvolger’ van Brandenburg die met euthanasie stopte in het najaar van 1940. Bernburg was open van 21 november 1940 tot 30 juli 1943. In 1941 zijn volgens de T4-statistiek 8601 mensen in Bernburg ‘desinfectiert’ (feitelijk vergast). In totaal werden in de 6 klinieken in 1940 en 1941 precies (Duitse statistiek!) 70.273 mensen vermoord.

Tijdens ’14f13′ (dus na augustus 1941) gaan de experimenten door met onder anderen gevangenen uit de concentratiekampen. Daartoe wordt het aantal klinieken teruggebracht naar drie: Bernburg, Sonnenstein und Hartheim, waarvan in ieder geval Bernburg in najaar 1941 bedrijfsmatiger voor de vernietiging van gevangenen werd ingericht.

Vernietigingswerk: Duitse precisie

Het ‘vernietigingswerk’ was vanaf 1939 administratief en praktisch georganiseerd. Vanuit Berlijn, de Berliner Buro-zentrale in een villa aan de Tiergartenstrasse 4, werd strak toezicht gehouden op de systematische vernietiging. Er was een afdeling Reichsarbeitsgemeinschaft Heil- und Pflegeabstalten (RAG) die zich bezighield met geneeskundige zaken; er was een Gemeinnutzige Krankentransport Gmbh (kortweg Gekrat genaamd) die zich bezig hield met het transport van slachtoffers uit heel Duitsland naar (vaak via een tussenstation) de klinieken; een Gemeinnutzige Stiftung fur Anstaltpflege, zeg maar de werkgever van de circa 400 mensen die in de klinieken voor de vernietiging werden ingezet; en de Zentralverrechnungsstelle Heil- und Pflege-anstalten (ZVSt) die zich bezig hield met het afwikkelen van kosten en het versturen van rekeningen naar nabestaanden. Zo kon het gebeuren dat nabestaanden zelf (mee) betaalden voor het vermoorden van hun familielid door het Nazi-regime. Deze organisatie is in stand gebleven tijdens ’14f13′ (dus na augustus 1941).

De brief van 14 augustus 1942 uit Neuengamme dat Piet Douwma aan longtuberculose is overleden.

Doorslaggevend voor de keuze van Bernburg voor experimentele vergassing was waarschijnlijk dat het een gesloten gebouwencomplex was waar bussen met slachtoffers makkelijk konden komen. Bernburg was bovendien een kliniek met een redelijk grote capaciteit. Vanwege de veranderde rol in werden er afdelingen en gebouwen in Bernburg gesloten. Een aantal patiënten kwam ook in andere psychiatrische centra terecht, onder meer in Brandenburg (tot augustus 1941). Het overtollige ‘zorg’-personeel werd onder meer te werk gesteld in de vliegtuigindustrie in de buurt. Het aantal werknemers van Bernburg lag na de verbouwing vanaf november 1940 op 100 tot 120 personen, te verdelen over een ‘geneeskundige’ afdeling (artsen, verpleegkrachten), het transportwezen (chauffeurs, transportbegeleiders), administratie (klerken, e.a.) en ‘huishoudelijke’ afdeling (keuken, reiniging, lijkverbranders, bouwvakkers, e.d.).

In oktober 1940, twee maanden later dan gepland, arriveerde op Bernburg een kleine groep bouwvakkers. Die vertraging was mede veroorzaakt omdat een vergunning vanuit Berlijn voor de bouw van een gaskamer nog niet was afgegeven. Het werk dat de bouwvakkers moesten verrichten was geen grote klus. Zij moesten een bestaande ruimte van bijna 14 vierkante meter in de kelder ombouwen tot gaskamer en in een tussenmuur onder meer een venster aanbrengen. Voorts ging het om de plaatsing van twee verbrandingsovens en het verleggen van enkele leidingen.

Op 21 november 1940 arriveerde in Bernburg het eerste transport van 25 zieken en invaliden die werden overgeplaatst vanuit de kliniek in Brandenburg (en die zou gaan sluiten). Daarna kwamen de transporten uit een gebied zo groot als een kwart van het toenmalige Duitse Rijk. Groepen werden eerst opgevangen in zogenaamde tussenstations, zodat de transporten niet ‘verstopt’ raakten. De kliniek bleef zo voor de buitenwereld kliniek en kreeg niet het karakter van een kamp. Wie op een dag als slachtoffer binnen kwam, werd nog diezelfde dag vergast. Die systematische aanpak is ook doorgegaan na augustus 1941 toen Bernburg werd gebruikt voor de moord op concentratiekampgevangenen. Onbekend is of Piet Douwma na voor moord in Bernburg te zijn geselecteerd vanuit Neuengamme nog naar een ’tussenstation’ is gebracht. Volgens Duits onderzoek zouden overigens hoofdzakelijk joodse mensen zijn vergast in Bernburg, afkomstig uit onder meer de concentratiekampen Ravensbrück, Buchenwald, Gross-Rosen en Neuengamme.

Gang van zaken in kliniek Bernburg

Slachtoffers werden bijna zonder uitzondering met bussen naar Bernburg gebracht, meestal in groepen van 60 tot 75 personen. Aanvankelijk waren dat door het Nazi-regime als inferieur aangeduide Duitsers, voornamelijk uit de regio. Later dus, vanaf 1941, werden ook gevangenen uit concentratiekampen naar Bernburg overgebracht, onder meer uit Neuengamme. De groep werd eerst elders verzameld alvorens ze naar Bernburg werden gebracht. De bussen reden naar de houten garage die aan de achterkant tegen de kliniek was gebouwd. In die garage konden twee tot drie bussen in hun geheel naar binnen rijden. Pas daarna mochten de slachtoffers uitstappen. Zij werden door een gesloten, lange gang naar de benedenverdieping van een gebouw gebracht waarop ‘Aktion T4’ stond vermeld en waar zij werden geregistreerd, gefotografeerd en waar een arts reeds de valse doodsoorzaak verzon voor de vele doodverklaring die aan nabestaanden werden verstuurd. Eventuele waardevolle bezittingen als ringen, horloges en kettingen werden ingenomen.

Aansluitend werden zij naar de kelder gebracht. Alvorens in de gaskamer te worden geleid, kwamen zij langs een ruimte waar de ‘lijkverbranders’ zich ophielden en het magazijn waar de gasflessen met koolmonoxide stonden. Voorts was er een venster van waaruit de Duitsers de gebeurtenissen in de gaskamer konden volgen, waar foto- en filmopnames konden worden gemaakt. De ruimte in de gaskamer bedroeg precies 13,78 vierkante meter waarin maximaal 75 slachtoffers werden verzameld en vervolgens vergast.

Drie tot vijf minuten stroomde het koolmonoxidegas in de kamer tot de dodelijke hoeveelheid was bereikt. Sommige slachtoffers bleven er rustig onder, soms nog onder invloed van medicamenten. Anderen raakten in paniek, sloegen tegen de deuren, gilden. Na ongeveer een uur werd de gaskamer weer geopend en schoongespoeld (vanwege braaksel en ontlasting) door de lijkverbranders en werden de lijken naar de even verder gelegen lijkruimte getransporteerd. Voor aankomst in de lijkruimte kwamen soms slachtoffers nog terecht in de sectiekamer waar vanwege ‘wetenschappelijk onderzoek’ soms hersenen werden verwijderd. Achter de lijkruimte was de oven waar de lijken werden verbrand.

Er zijn geen beschrijvingen van de gang van zaken in Bernburg na augustus 1941 toen ook gevangenen in Bernburg werden vermoord. Maar waarschijnlijk is de gang van zaken niet veranderd. Zij het dat concentratiekampgevangenen niet meer over waardevolle spullen beschikten, want die waren reeds afgenomen. Maar wel werden eventuele gouden tanden verwijderd.

Een getuigenis in de documentaire ‘Euthenasie im NS-Staat: Grafenek im Jahr 1940’, van de Landeszentrale fur politische Bildung Baden-Wurttemberg, Stuttgart januari 2007, geeft iets meer gedetailleerd inzicht in de gang van zaken. Grafeneck behoorde overigens niet tot de 3 klinieken die voor verdere moordexperimenten waren geselecteerd. ,,Bij aankomst van het transport in Grafeneck werden de mensen naar de opnamebarak gebracht en daar door zusters opgevangen, ontkleed, gemeten en gewogen, gefotografeerd en daarna naar de onderzoekskamer gebracht. Wie gouden tanden had, werd als bijzonder geregistreerd. Uiteindelijk werden de mensen bij artsen gebracht voor een soort laatste onderzoek. In veel gevallen werden rustgevende injecties gegeven, maar in totaliteit duurde het onderzoek enkele seconden tot enkele minuten. (…) Vaak was het onderzoek niet anders gericht dan op uiterlijke kenmerken die wellicht van invloed zouden kunnen zijn voor het achteraf vaststellen van de doodsoorzaak. (…) Na het onderzoek ging de groep, nog spaarzaam gekleed, soms omwikkeld met een militaire deken, naar de gaskamer.

Rode Kruis bevestigt aan de familie Douwma de versie van de Duitsers dat Piet aan longtuberculose is overleden; case closed!

Na de vergassing gingen hulpkrachten met gasmaskers naar binnen voor de afvoer van de lijken. Dat waren soms mensonterende taferelen. Sommige mensen lagen zo innig omstrengeld dat het moeite kostte ze van elkaar te krijgen. Vervolgens werden uit de met een kruis gemarkeerde lijken de gouden tanden getrokken. Daarna werden de lijken verbrand in ovens die waarschijnlijk 24 uur werkten. Voor magere lijken was meer brandtijd nodig dan voor gezettere mensen. Na de verbranding werden botresten naar een soort molen gebracht om te worden vermalen.”

Hoeveel slachtoffers er in de periode van Sonderbehandlung 14f13 (na augustus 1941) onder concentratiekampgevangenen zijn gevallen, is niet bekend. Soms ging het om grote aantallen. De transporten vanuit de concentratiekampen komen vanaf voorjaar 1942 systematisch op gang. In die periode bijvoorbeeld werden 1400 vrouwen – via opvang in tussenstations – uit het kamp Ravensbrück in Bernburg vergast. Op 12 juni 1942 kwam Piet Douwma in Bernburg om het leven.

In het voorjaar van 1943 werd Bernburg gesloten. Een deel van het personeel van Bernburg werd ingezet voor de ‘Endlosung der Judenfrage’ in Belzec, Sobibor en Treblinka. In deze drie kampen kwamen in de periode 1942-1943 circa 1,7 tot 1,9 joden om. Chef-arts Dr. Irmfried Eberl van Bernburg werd in najaar 1942 eerste commandant van het vernietigingskamp Treblinka. Franz Stangl, plaatsvervangend leidinggevende (Buroleiter) in Hartheim en Bernburg werd kampcommandant van Sobibor en Treblinka.

Bernburg nu: deel is weer psychiatrische kliniek

Bepaalde delen van Bernburg zijn gesloopt, maar onder meer de gaskamer is in oorspronkelijke staat tot op heden bewaard gebleven. In de jaren vijftig zijn de resterende gebouwen van de vroegere ‘euthanasie-kliniek’ betrokken door een psychiatrische ziekenhuis.

Voor de slachtoffers van de klinieken, met name toch voor de patiënten (niet de gevangenen), is nabij de Tiergartenstrasse in Berlijn een monument opgericht. Het bestaat uit twee grote, gebogen staalplaten, ontworpen door kunstenaar Richard Serra (3 centimeter dikke, roestige staalplaten van circa 3 meter hoog en circa 15 meter lang die licht gebogen van elkaar weglopen). Je kunt er tussendoor lopen. De engelse titel was ‘Berlin curves’. In de gedenkplaat staat onder meer geschreven (in Duits): ‘…werden bijna 200.000 weerloze mensen omgebracht. Hun leven werd als ‘levensonwaardig’ aangeduid. Hun dood werd euthanasie genaamd. Ze stierven in de gaskamers van…’

En in Bernburg? Vlak na de oorlog was in de DDR (Deutsche Demokratische Republik, Oost-Duitsland) het thema ‘euthanasie’ onbespreekbaar. Pas in de jaren tachtig komt er voorzichtig een discussie op gang. Er kwam in circa 1982 in een deel van de kelder van wat nu Landeskrankenhaus fur Psychiatrie en Neurologie heet (gevestigd op het vroegere terrein van de Landes-Heil- und Pflegeanstal Bernburg) een herdenkingsruimte met een kleine tentoonstelling die niet publiekelijk toegankelijk was. Een officiële herdenkingsruimte voor de slachtoffers van Aktion T4 en Aktion 14f13 kwam er pas in september 1989, vlak voor de val van de muur. Initiatiefnemer daarvan was Frau Dr. Ute Hoffman. Sinds 1 januari 2007 valt het monument onder de zorg van de Stiftung Gedenkstatte Sachsen-Anhalt. Op 29 november 2006 werd de Forderverein der Gedenkstatte für Opfer der NS-‘euthanasie Bernburg gesticht (vertaald: Vereniging Herdenking voor slachtoffers van de nationaal-socialistische euthanasie Bernburg).

De herdenkingsruimte bestaat onder meer uit een permanente tentoonstelling over wanpraktijken als sterilisatie en euthanasie en de ‘Sondernbehandlung 14f13’ door Nazi-Duitsland met verder onder meer steenresten uit de oude kliniek. De kleine ruimte is voor groepen op afspraak te bezoeken met een rondleiding in Engels of Duits.

Irmfried Eberl, chef-arts van Brandenburg en Bernburg

Van 1940 tot 1942 stonden de ‘euthanasie-klinieken’ in Brandenburg en Bernburg onder medische leiding van Irmfried Eber, geboren in Bregenz, Oostenrijk (overleden op 16 februari 1948 in Ulm, Duitsland). Hij werd (datum niet precies bekend) in de zomer van 1942 commandant van het vernietigingskamp Treblinka.

Zijn vader was reeds aanhanger van het nationaal-socialisme en dat was reden voor diens ontslag uit Oostenrijkse overheidsdienst als bedrijfsinspecteur. Imfried promoveerde in februari 1935 tot doctor in de medicijnen en kreeg een baan in het ziekenhuis Rudolf-Stiftung in Wenen als assistent-arts. Zijn lidmaatschap van de NSDAP bemoeilijkte een verdere loopbaan, zodat hij in 1936 naar Duitsland vertrok.

Hij was in zijn studententijd al actief geweest voor nazi-sympathiserende (studenten)organisaties en volgens hem werd op deze grond een aanstelling als arts in Oostenrijk door de overheid geweigerd. Hij kreeg een baan – na een paar tussenstappen – bij het Haupgesundheitsamt in Berlijn (gezondheidsdienst). In januari 1940 was hij met zogenaamde ‘Aktion T4’-artsen aanwezig bij de eerste proefvergassing van zieken in de kliniek Brandenburg. Hij kwam 1 februari 1940 in dienst van de ‘Gemeinnutzigen Stiftung der Anstaltpflege (Stichting voor het algemeen belang voor kliniekverpleging, een camouflage-organisatie voor Aktion T4) en werd de baas in de kliniek Brandenburg. Daar nam hij het voortouw voor gezamenlijke vergassing van zieken en invaliden. Uit zijn bewaarde agenda blijkt dat er voor het eerst joodse zieken werden vergast op 10 juli 1940.

In november 1940 sloot Brandenburg en met het voltallige personeel vertrok hij naar de net voor ‘euthanasie’ gereed gekomen kliniek Bernburg. Al begin 1942 werd hij betrokken bij het opzetten van vernietigingskampen, met name Treblinka waarvoor hij zich ter voorbereiding al vanaf juni 1941 geregeld in Warschau op hield (Treblinka is de naam van twee concentratiekampen Treblinka I, een werkkamp en Treblinka II, een vernietigingskamp die respectievelijk in 1941 en 1942 gebouwd zijn nabij het Poolse dorp Treblinka in het Noord-Oosten van Polen).

Op 22 juli 1942 begon de ontmanteling van de joodse getto’s in Warschau. De volgende dag kwamen de eerste joodse slachtoffers aan in Treblinka. De vernietiging van onder anderen joden in Treblinka liep organisatorisch evenwel geheel uit de hand. Het aanbod van slachtoffers was zo groot dat duizenden lijken verspreid over het terrein lagen, want de massagraven waren ontoereikend en Eberl werd daarom van zijn functie ontheven.

Waarschijnlijk is Eberl teruggekeerd naar Bernburg dat in juli 1943 werd gesloten. Na de oorlog vestigde hij zich als arts in in Blaubeuren in het Zuid-Duitse Beieren. Zijn aanhouding heeft wel wat voeten in de aarde gehad, met name omdat de Russen geen informatie verschaften omtrent Bernburg. Uiteindelijk kon Eberl worden aangehouden omdat een van de verpleegsters hem op een foto herkende als de verantwoordelijke leider van Bernburg. Hij werd aangehouden, maar verhing zich voordat het tot een proces kon komen op 16 februari 1948 in zijn cel in de gevangenis van Ulm.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *