Hein Hoogenboom anno 1985 over Hoogmade in de oorlog
,,Overal leest men over de vrijheid die veertig jaar geleden weer ons deel werd en eigenlijk is het wat overbodig hier nog iets aan toe te voegen. We worden overspoeld met verhalen over de ellende en heldendaden uit die periode, terwijl Woubrugge en Hoogmade deze twee in hun uiterste vorm niet heeft gekend.”
,,Aan de oorlog ging de mobilisatie vooraf en pas na die oorlog was een normaal leven weer mogelijk. Alle Nederlanders mochten toen weer met een gelijk bedrag beginnen, namelijk het ’tientje van Lieftink, want hoe gek het ook moge klinken: ,,de oorlog had de rijken arm en de armen rijk gemaakt”. De wijze waarop dit is gebeurd is een ieder bekend en na veertig jaren past het niet meer om daar nog diep op in te gaan of te oordelen. Veel van de toen ontstane, mogelijk onjuiste, situaties zijn inmiddels op natuurlijke wijze dan wel door het ingrijpen van de fiscus gecorrigeerd. Voor Woubrugge en Hoogmade zal dus een aantal aspecten worden belicht tussen de mobilisatie en de geldsanering. Voor Hoogmade, de periode tussen de laatste kermis voor en de eerste kermis na de oorlog.”
Mobilisatie
,,In 1939 werd, op de dag dat in Hoogmade de kermis (koningin Wilhelmina was 31 augustus jarig, vlak daarna – in september – werd de kermis gehouden) werd gevierd, de mobilisatie afgekondigd. Hierbij uiteraard ook een aantal inwoners van de gemeente betrokken. In 1945 op de dag van het bevrijdingsfeest, en wederom de kermis in Hoogmade, moesten alle Nederlanders hun met veel zorg gespaarde geld inleveren om de dag daarop voorlopig met een tientje te worden afgescheept. Zoals te begrijpen, en vooral als men de mentaliteit van de Hoogmadenaars kent, werd tijdens die kermis nog heel wat geld in ‘zwarte’ drank omgezet. Maar de relaties van de feestcommissie in Hoogmade met de banken was toch zodanig dat het gedrukte ‘noodgeld’ niet behoefde te worden aangesproken. Er was namelijk overeengekomen dat de kermisexploitanten ook de dag na de kermis hun geld konden inleveren.”
Luchtbescherming
,,Te beginnen dus met de voorbereiding op de oorlog. Uiteraard was dit een aangelegenheid van militaire aard. Men kon echter niet aan de indruk ontkomen dat er aan de uitrusting van de troepen die ons moesten verdedigen, nogal wat ontbrak. Daar staat tegenover dat er (voor zover bekend) in Woubrugge ook nooit een openbare inzameling is gehouden om het rijk in staat te stellen luchtafweergeschut te kopen! We hadden wel de ‘luchtbescherming’, een aantal personen van middelbare leeftijd die ook als zodanig werden gesalarieerd. Zij waren in Woubrugge en Hoogmade aangesteld om uit te zien naar de nadering van vijandelijke vlieg- en voertuigen. Daartoe beklommen zij bij toerbeurt de torens van de Nederlandse hervormde kerk in genoemde plaatsen. (noot Henk van der Post: Voor Hoogmade wel bijzonder, want waarom werd niet vanuit de toren van de veel hogere katholieke kerk dat werk gedaan?). Van hieruit hadden ze een goed uitzicht op de omgeving en konden ze alle verdachte bewegingen doorseinen naar respectievelijk het gemeentehuis en de woning van politieman Hoogenboom. Een naar huidige normen weinig enerverende bezigheid maar, zoals alle zaken in die tijd, werd ook deze taak met de grootst mogelijke ernst volbracht.
De eerste echte melding kwam op 10 mei 1940. Door het prachtige weer kon vanuit Woubrugge en Hoogmade duidelijk worden geconstateerd dat vliegtuigen met parachutisten een bezoek brachten aan het westen van ons land. Een gevolg van deze activiteit was dat niet alleen overdag, maar ook in de nachtelijke uren van politiewege moest worden gepatrouilleerd. Hierbij werd ook de ‘hulppolitie’ ingeschakeld, hetgeen achteraf een bijzonder ludieke aangelegenheid moet zijn geweest. Blijkens de informatie van een destijds als ‘hulppolitieman’ ingeschakelde inwoner (HvdP: niet is uit te sluiten dat deze persoon de schrijver zelve is of een van zijn famieleden) bestond de uitrusting uit:
a) een paar gymschoenen (voor eigen rekening aangeschaft, en kennelijk bedoeld om geruisloos en vooral hard te kunnen lopen!); en
b) een gummystok (in bruikleen ter beschikking gesteld door de plaatselijke politieman).
Dit laatste ‘verdedigingsmiddel’ boezemde destijds veel ontzag in bij de baldadige jeugd, maar betwijfeld moet worden of daarmee op afdoende wijze de Duitse parachutisten hadden kunnen worden bestreden. Gelukkig duurde de strijd maar kort en was er geen directe belangstelling van Duitse zijde voor onze gemeente, dus ook geen effectieve inzet!”
Bombardement
,,Toch ging de oorlog niet helemaal aan Woubrugge voorbij. Bij het bombardement van de Rijnstreek op 14 mei 1940 ontdekte een van de Duitse piloten het bruggetje over de Woudwetering in Woubrugge. Een poging om dit deel van de provinciale weg met een bom te vernietigen mislukte. De echtgenote van A. Wittebol werd hierdoor dodelijk getroffen door de bomscherven. Bij de gevechten met de Duitsers sneuvelde P. Buitelaar, net wonende tegenover ‘De Dageraad’. Hij kreeg een laatste rustplaats op de Algemene begraafplaats in Woubrugge.
Oud-inwoner van Hoogmade, C. Baak, sneuvelde tijdens de gevechten nabij ‘s-Gravendeel. In een later stadium sneuvelde in het toenmalige Nederlandsch-Indië Wim Opdam, inwoner van Hoogmade en als koloniaal daar naar toe gegaan.
Na 15 mei 1940 kwam de gemeente Woubrugge wel in de belangstelling van de Duitsers. Vanaf die datum tot de bevrijding op 5 mei 1945 was er altijd wel een of ander onderdeel van de Duitse weermacht. Zij kwamen in Woubrugge of Hoogmade: om uit te rusten van frontactiviteiten, omdat ze belast waren met de luchtverdediging of voor het toezicht op de waterlinie.
Direct al kwam een onderdeel uitrusten van de vermoeienissen in Frankrijk. Dit werd kort na Nederland ingelijfd. Voor de Hoogmadenaren, waar dit onderdeel werd ondergebracht, was het de gelegenheid om kennis te maken met champagne, die in grote hoeveelheden als krijgsbuit was meegenomen (HvdP: het verhaal vertelt helaas niet waar de Duitsers waren ingekwartierd).
In het begin werd tegen de inkwartiering van de Duitsers en het onderbrengen van paarden en voertuigen wat bedenkelijk aangekeken. Maar er werd getracht, ondanks de wat laconieke instelling van de plattelanders, om er het beste van te maken. Gelukkig was men niet veel gewend in die tijd want de vergoedingen waren niet hoog, maar de betaling geschiedde via het gemeentehuis en was dus wel gegarandeerd.
Een onderdeel dat in Woubrugge was ondergebracht, was de Luftwaffe. Dit onderdeel liet een bunker bouwen aan de Oudendijkseweg. Hier werd dag en nacht uitgezien naar de komst van vijandelijke vliegtuigen. Deze gingen echter zo hoog dat ze door de Duitsers niet konden worden getroffen. Daarbij was het bunkertje zo klein, dat het als doelwit van een bom beslist niet in aanmerking kwam.
Niet alleen vanuit de lucht, maar ook over het water verwachtten de Duitsers de vijand. Het gevolg hiervan was dat er door de SS-troepen regelmatig inkwartiering werd gevorderd om toezicht te kunnen houden op het verkeer over de brug en het water.
Een van de dingen die de jeugd van Woubrugge fascineerde, was de Duitse visvangst. Zelf zat men uren met een hengeltje te wachten op een hongerige waterbewoner, een edel geduld dat maar matig werd beloond. De Duitsers gebruikten een handgranaat! Kort nadat deze onder water tot ontploffing was gekomen, kwamen de nietsvermoedende vissen kijken waar dat lawaai vandaan kwam om dan met emmers vol te worden opgeschept!” (HvdP: of waren ze gewoon versuft of dood, zodat ze uit het water konden worden geschept?).
Tankval en schootsveld
,,Meer ingrijpend was de angst voor de mogelijk uit het westen komende gevaarlijke krijgsvoertuigen en Engelsen. Daarom liet men allereerst een grote ’tankval’ ten westen van het dorp Woubrugge graven. Deze begon in de dijk van de Heimanswetering recht tegenover scheepswerf ‘De Dageraad’ (de uitgegraven grond werd gebruikt om een verhoging te maken waarop een kazemat en een uitkijkpost werden gebouwd, op de plaats waar nu nog een grote schuur staat). Na twee bochten liep hij, dwars door het huidige bedrijf van Van der Eijk, naar de provinciale weg. Van hieruit ging men langs de huidige bedrijven van Van der Does en Rietdijk, red Jacobsladder) in de richting van de indertijd door de Gebrs. Bulk bewoonde boerderij aan het Weteringpad.
Om te voorkomen dat de tanks over de weg kwamen werd een zware muur gebouwd op de Kerkweg juist ten westen van de bebouwing. De muur met de daarin aanwezige smalle doorgang werd permanent bewaakt. Om de tanks aan te zien komen moest er ook voldoende ‘schootsveld’ zijn. Om dat te verkrijgen kwam men op het onzalige idee om een tiental woningen, de gereformeerde kerk en het gebouw van ‘Het Groene Kruis’ maar te slopen. Ondanks alle in het werk gestelde pogingen waren ze daar niet van af te brengen. Om tenslotte zelfs de doorgang van individuele vijandelijke infiltranten tegen te gaan werd de Woudwetering aan beide zijden voorzien van een gordel van prikkeldraad. Hierdoor was zelfs het aanleggen van een bootje door de aanwonenden onmogelijk.
Aan het einde van hun vijfjarig verblijf herinnerde men zich kennelijk nog de problematiek die de Spanjaarden indertijd hadden om Leiden te bezetten. Het westelijk deel van de polderOudendijk en de Veenderpolder werd onder water gezet. Als klap op de vuurpijl werd in 1944 het gemeentehuis gevorderd, en moest de gemeentelijke administratie verhuizen naar de inmiddels afgebroken Christelijke Nationale School aan de Van Hemessenkade. ”
Vordering
,,De aanwezigheid van de Duitse bezetter betekende ook dikwijls de vordering van alles wat ze nodig hadden. Dit varieerde van paarden tot wollen dekens. Deze vorderingen werden verricht door de burgemeester (HvdP: Duitsers ‘stalen’ ook zonder tussenkomst va de burgemeester o.m. paarden). Gelukkig was deze ‘goed’ (de oorlogservaringen van burgemeester Dirk Rijnders zijn in 2010 uitgegeven door Hans van der Wereld, HvdP), waardoor er rekening kon worden gehouden met de omstandigheden van de betrokken inwoners.
Op grond van de toen geldende regeling was de burgemeester ‘oppermachtig’ omdat de raad buiten werking was gesteld. Desondanks vonden er wekelijks besprekingen plaats met de indertijd gekozen wethouders zodat bij de beslissingen zoveel mogelijk rekening kon worden gehouden met alle aspecten. Het gemeentehuis was gedurende de oorlogsjaren een doorgangshuis voor heel veel vogels van verschillende pluimage. Zo vond men er: ondergedoken academici (al dan niet van joodse bloede); op ‘non-actief’ gestelde militairen (één ervan kwam zich na de bevrijding op de hoogte stellen van de gang van zaken), en in de illegaliteit werkzaam zijnde personen. ”
Geen echte honger
,,Zoals overal in Nederland werden ook Woubrugge en Hoogmade geconfronteerd met de maatregel inzake de inlevering van koper en radiotoestellen. Van de laatste bleken niet alleen de inventarislijsten onvolledig te zijn, maar ook de toestellen. Veel als ‘volledig opgegeven apparaten bleken heel belangrijke onderdelen te missen. Deze ‘niet ingeleverde stukjes radio’ werden kennelijk weer gebruikt om ‘nieuwe’ volledige toestellen te bouwen, waarvan er o.m. een in de etalage van Wittebol in een Van-Nellekoffiebus was ingebouwd. Een ideale plaats om de Engelse zender te beluisteren.
Om in leven te blijven moest men eten en alhoewel het niet altijd een vetpot was kan niet worden gezegd dat de bevolking van Woubrugge en Hoogmade echt honger heeft geleden. De agrarische aard van de gemeente maakte het mogelijk dat veel mensen zelf voedsel konden verbouwen. Bovendien kon men bij de boer nogal eens terecht als het graan gedorst of de aardappelen geoogst moesten worden. Daarnaast beschikte men over een aanzienlijke veestapel die geschikt bleek voor consumptie! Veel exemplaren kwamen op onverklaarbare wijze voor ‘noodslachting’ in aanmerking!
Ook in Woubrugge moest men rijden op fietsen met massieve banden. Hier ging men echter ook wel vrijwillig toe over toen de Duitsers het op een onzalig ogenblik nodig achtten om fietsen te gaan vorderen. Dit uiteraard zonder vergoeding! De goede fietsen werden toen al spoedig onder het hooi of op zolder verborgen maar niet zelden door de Duitse SS ontdekt.
Een van de zaken waaraan niet kon worden ontkomen was de systematische verloedering van het bevolkingsregister. Daar klopte aan het einde van de bezetting niet zo veel meer van (HvdP: de schrijver van dit verhaal werkte tijdens de oorlog zelf op het gemeentehuis). Dankzij een en ander waren veel mensen voor de arbeidsinzet niet meer te vinden en konden voor ten onrechte te boek staande kinderen distributiebescheiden worden geclaimd, waarmee weer onderduikers e.d. konden worden geholpen. Ook met de persoonsbewijzen werd zoveel mogelijk gedaan, wat niet mocht, om de rechtelozen te helpen.”
Dolle dinsdag
,,Dolle dinsdag (HvdP: 5 september 1944, delen van België zijn bevrijd, ‘paniek’ zowel bij Duitsers als bij Nederlanders omdat – veel te vroeg – een sterke geruchtenstroom op gang komt omtrent het ‘naderende’ einde van de oorlog) veroorzaakte ook in onze gemeente enige opschudding. De toen in Woubrugge gelegen troepen moesten hals over kop weg. Dit tot groot vermaak van enkele inwoners, vooral toen bleek dat de gevorderde autobus niet wilde starten. Direct ter plaatse gevorderde personen moesten de bus vanaf het gemeentehuis duwen tot voorbij Westmaas waar – gelukkig – vanaf de hoogte de polder in, de motor aansloeg.
Gedurende de bezetting hadden we ook een aantal zeer strenge en lange winters. Veel ijsvermaak dus, maar ook gevaarlijk. Zo kwamen de Duitsers op vrijdag 26 januari 1945 over het ijs en dwars door de polder naar Hoogmade om daar een razzia te houden (de temperatuur op 26 januari 1945 lag tussen -13.3 °C en -1.2 °C en was gemiddeld -7.3 °C. Er was 2,4 mm neerslag gedurende 6,5 uur. De gemiddelde windsnelheid was 3 bft (matige wind) en kwam overheersend uit het zuid-oosten, HvdP/KNMI). Een niet onbelangrijk aantal inwoners werd opgepakt en – lopende – naar Leiden overgebracht. Hier werden ze, in afwachting van de afreis van arbeidsinzet naar Duitsland, ondergebracht in “Heck’s Lunchroom” aan de Stationsweg. (Siem van Tol van de Vissersweg 14 werd net op tijd door zijn vader teruggehaald omdat hij nodig was voor de voedselvoorziening. Zijn familie had die ontheffing in allerijl verkregen in Roelofarendsveen, HvdP). Gelukkig kwamen ze allen na de bevrijding, gezond en met een heel speciale ervaring rijker, weer naar huis.”
Vliegtuigen
,,De laatste tijd leest men over de grote aantallen vliegtuigen, die in Nederland gedurende de bezetting zouden zijn neergestort. In Woubrugge maar één, en wel direct ten westen van de tankval in het land van M. Kroes. Ook in noodgevallen afgeworpen brandbommen hebben een boerderij getroffen. Deze boerderij, gelegen aan de Frederikskade op de grens van Alkemade, brandde geheel af. Een van de bommen viel door het dak en door het bed waarop een der dochters des huizes lag te slapen, zonder haar te verwonden. (HvdP: waar precies welke familie?). Slechts een van onze inwoners, Karel van Seventer, is wegens verzetshandelingen gefusilleerd. Op klaarlichte dag stond hij de bouw van Duitse verdedigingswerken in Woubrugge te fotograferen. Een van de bezetters zag dit en heeft hem aangevallen. Tijdens dit gevecht lukte het hem de bajonet van de aanvaller te bemachtigen, maar door tussenkomst van een Duitse officier werd hij overmeesterd en in de cel van het gemeentehuis opgesloten. Op onbekende wijze is hij vrijgekomen, maar werd tijdens een razzia in de Haarlemmermeer gevangen genomen en gefusilleerd. Zijn stoffelijk overschot ligt begraven op de erebegraafplaats te Bloemendaal.”
H.J. HOOGENBOOM
Dit is de ingekorte versie van een artikel uit Jacobsladder 1985-2, uitgave van de stichting ‘Otto Cornelis van Hemessen’. Auteur is oud-gemeentesecretaris Hein Hoogenboom, geboren Hoogmadenaar en zoon van de lokale politie-agent. Hein werkte alreeds vóór de oorlog op de secretarie van het gemeentehuis van Woubrugge, waaronder ook Hoogmade viel. Op sommige plekken is dit artikel van commentaar en toelichting voorzien door Henk van der Post.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!