Oorlogsgeschiedenis Hoogmade slecht onderzocht door vereniging Van Hemessen

 

Bij de brug over de Does kon tijdens de Tweede Wereldoorlog de toegang tot Hoogmade worden afgesloten met boomstammen. Foto Vereniging Van Hemessen.

Niet dat Hoogmade de rust zelve was, maar heel veel bijzonders is er tijdens de Tweede Wereldoorlog in dat katholieke dorp niet gebeurd. Heel gechargeerd gesproken gebeurde er in het dagelijks leven niet veel meer dan dat de Duitsers bij de entree van het dorp een soort ‘afsluitbaar‘ hekwerk van zware boomstammen hadden geplaatst dat de toegang beperkte.

Overigens week Hoogmade in die ‘rust’ niet heel veel af van vele honderden andere dorpen en plaatsen. De eerste oorlogsjaren draaide bijna alles gezapig verder; de Duitsers deden meestal niet heel moeilijk (een enkel groot ego daargelaten), er is hier en daar zelfs sprake van zekere verbroedering (in de horeca, Hollanders leren Duitsers schaatsen, etc.). ‘Het volk’ deint merendeels mee op de golfjes die de bezetter in ons land teweeg.

Dat beeld wordt ook bevestigd door twee boekjes over de geschiedenis van ons dorp die ik recent heb gelezen: ‘Oorlogservaringen van een plattelandsburgemeester. Woubrugge en Hoogmade tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945)’, van de hand van burgemeester Rijnders,  uitgegeven in 2010 door Hans van der Wereld. Hierna kortweg aangeduid al ‘Oorlogsherinneringen’. En het al veel eerder geschreven boekje ‘Verhaal over een dorp in oorlogstijd… De bezetting in Woubrugge en Hoogmade 1940-1945‘, een uitgave (1998) van de Historische Vereniging ‘Otto Cornelis van Hemessen’ (samengesteld door Miny Lemkes-van Wijk, mede op basis van interviews met dorpelingen die de oorlog hebben meegemaakt). Kortweg ‘De bezetting’.

‘We’ hadden een goeie burgemeester, een betrouwbare protestant, Dirk Rijnders (zoon van een dominee), die in Oude Tonge al in 1941 was ontslagen omdat de Duitsers hem daar niet pruimden. Op 1 augustus 1941 treedt hij,   32 jaar oud, aan in Woubrugge, de gemeente waar ook Hoogmade onder viel, om daar de vertrekkende eerste burger (benoemd in het grotere Waddinxveen) op te volgen. Heel curieus trouwens dat Rijnders al zo ‘vroeg’ in de oorlog door de Duitsers aan de kant werd geschoven (reden volslagen onbekend), maar die vervolgens wel weer toestonden dat hij in Woubrugge in dezelfde functie werd benoemd!?

Vasthoudend en principieel

Dirk Rijnders was een zeer punctueel en zeer gestructureerd ambtenaar die probeerde heel strikt de reeds in 1937 door onze regering uitgevaardigde ‘Aanwijzigingen’ voor ambtenaren en bestuurders te volgen in geval van ‘vijandelijke bezetting’. Bovendien, ook niet onbelangrijk, was hij een consciëntieus en diepgelovig gemotiveerd mens. Zijn nauwgezetheid en geloofsovertuiging blijken zeker uit zijn, overigens pas na de oorlog opgeschreven herinneringen.

Burgemeester Rijnders, een ‘goeie’ burgemeester die het ambtelijk verzet tegen de Duitsers leidde. Foto Wikipedia

Historici zijn meestal niet zo’n grote fan van ‘herinneringen’ alleen (want liever meer bronnen ter verificatie!), omdat die achteraf neergepende gedachten altijd in het licht staan van een latere (actuele) waarheid, namelijk dat de Duitsers de oorlog toen hadden verloren (waren er na de bevrijding toch ineens ook heel veel meer ‘oorlogshelden’ en ‘verzetsstrijders’ dan menigeen tijdens de oorlog zelf hadden gezien!). Het risico bestaat dat oudere gebeurtenissen en ervaringen (c.q. herinneringen daaraan) naar dat eindresultaat worden ’toegeschreven’, in het licht van de ‘overwinning’ worden beschouwd. Dus liever een echt dagboek. De herinneringen van Rijnders lijken mij echter redelijk  accuraat dat het mij waarschijnlijk lijkt dat Rijnders al gedurende de oorlog flink wat ‘leidende’ aantekeningen (dateringen) heeft gemaakt voor zijn pas in 1990 verschenen ‘Oorlogsherinneringen’.

Formeel, heel ambtelijk, soms best wel wat beetje stoffig voor wie begint te lezen in dat boekje van 90 pagina’s. Maar al lezende ontstond bij mij een zekere verwondering en bewondering over de niet aflatende energie en pogingen (soms ellenlange brieven, het inschakelen/benaderen van ‘hogere bestuurders’ om zijn ‘doel’ te bereiken, en bezoeken daartoe zelfs aan hogere Duitse bestuurders/ambtenaren, etc.) van Rijnders om dorpelingen te beschermen en te onttrekken aan verplichtingen als Arbeitseinsatz en gedwongen inkwartiering van Duitse troepen en het dwarsbomen van andere Duitse plannen als bijvoorbeeld onderwaterzetting van polders tegen ‘vijandelijke’ invallen.

Maar hoe uniek was Rijnders daarin? Er waren vele burgemeesters die in de eerste oorlogsjaren het ambtelijke verzet gestalte gaven. De Duitsers waren zeker niet gek, lieten sommige dingen geworden om zekere ‘kalmte’ te bewaren. En dwarsbomen van Duitse verdedigingsplannen tegen invallen? Meestal had het niet doorgaan lokale ‘verdedigingslinies’ te maken met het feit dat de bezetter voor andere ideeën koos.

Rijnders werd door de Duitsers gedwongen te vertrekken als burgervader van Oude Tonge (foto). Waarom ze vervolgens wel toestonden dat hij in Woubrugge in hetzelfde ambt werd benoemd is raadselachtig. Foto Van Hemessen/Wikipedia

Als het werkelijk mis dreigde te gaan, en een burger gevaar dreigde te lopen, dan schroomde Rijnders niet om alles in het werk te zetten om die in de illegaliteit laten verdwijnen, of een predikaat te geven van ‘onmisbaar ambtenaar’ op het gemeentehuis, waar overigens in die jaren niet veel meer mensen werkten dan anderhalve man een een paardenkop. Soms werden de bevolkingsgegevens zodanig gemanipuleerd dat Duitsers geen jongemannen konden vinden in de administratie, want die waren ‘op papier’ ineens tien jaar ouder geworden of een paar jaar jonger of waren soms ‘zichzelf niet meer. En in uiterste nood werd de indruk gewekt dat de betreffende jongeman in aanraking was gekomen met een besmettelijke ziekte. De Duitsers waren panisch voor besmettelijke ziekten als tyfus en mond- en klauwzeer, bevreesd als zij waren voor verspreiding ervan aan het front.

Autoritaire bestuurder die geen tegenspraak duldde?

Rijnders was zo’n bestuurder die met vaste en harde hand ‘regeerde’ en regelde, met de wetboeken en bijbel altijd in de buurt, rechtlijnig in de leer zeg maar. Weinig twijfel ook, in hoge mate autoritair; dat is trouwens een beeld dat bij veel bestuurders uit de vooroorlogse tijd past. Hoe autoritair hij kon zijn blijkt mijns inziens uit een door hem aangedragen verhaal over een aannemer uit Leiden die in Hoogmade bij een landbouwer graszoden vorderde (de plek wordt niet genoemd) in opdracht van de bezetter. Voor het ‘camoufleren van bunkers in de omgeving van IJmuiden’ moest 60 hectare graszoden worden afgegraven in Hoogmade en 150 hectare in Woubrugge.

Toen die agrariër zich daarover beklaagde bij Rijnders, ontbood hij die aannemer onmiddellijk op het gemeentehuis. Hij noemt ook voor het eerst naam en toenaam, waar Rijnders elders alle incidenten anoniem beschrijft, bijvoorbeeld als ambtenaren zich tijdens ’s avonds laat in Woubrugge bij een drankfeestje met Duitsers te buiten gaan. De aannemer is ‘een zekere Van Egmond uit Leiden. Het zich voor de Duitsers uitslovende individu stond de volgende morgen op de mat van mijn kamer (…)’. Uiteindelijk ging de ‘vordering’ niet door, want de documenten bleken onvoldoende.

Dirk Rijnders was een autoritair bestuurder en duldde geen tegenspraak. Hij heeft van de plattelandse gemeente Nieuwer-Amstel een “wereldstad” Amstelveen gemaakt. Dat gebeurde met groot geweld, dus historische gebouwen en monumenten moesten wijken voor de grootheidswaanzin van de toenmalige burgervader. Hij was de uitgesproken baas van Amstelveen (van 1955 tot 1971)’, zo blikt de nieuwssite ‘Amstelveen.web’ terug op Rijnders naar aanleiding van diens overlijden in 2007.

Duitsers murw gebeukt?

Misschien heeft Rijnders cum suis met zijn niet-aflatende energie veel Duitse organisaties murw gebeukt. Zijn vasthoudendheid en zeker ook zijn overtuigingskracht hadden vast enig effect bij de bezetter, misschien ook wel een beetje in de sfeer van ‘daar heb je Rijnders weer met z’n babbels’; reden voor Duitsers wellicht om met een boog om hem heen te lopen? Het leidt er toe dat de ‘wereld’ voor jongemannen (onderduikers ook) in Woubrugge relatief veilig is: er hebben daar geen razzia’s plaats.

Ook in de Vlietpolder in Hoogmade was een barricade gemaakt. Foto Van Hemessen.

In tegenstelling tot Hoogmade waar bijvoorbeeld in 1944 en 1945 wel een aantal razzia’s (soms voor paarden en eten of arbeiders) wordt gehouden. Hoogmade valt onder de Ortskommandant van Leiden, die zich kennelijk veel minder van het lobbywerk van Rijnders aantrekt dan zijn collega Ortskommandant van Gouda, waaronder Woubrugge valt. Maar misschien speelt hier ook persoonlijke ambities een rol, hetgeen in de oorlog vaker voorkwam: de ene bezetter liet de boel de boel, een ander wilde carrière over de rug van de bevolking.

Hoewel Rijnders in zijn ‘Oorlogservaringen’ dat onderscheid niet meldt ten aanzien van die Ortskommandanten (die per regio/stad waren aangesteld voor orde en veiligheid, inkwartiering van troepen en razzia’s), lijkt het dat in de Woubrugse volksgemeenschap door een enkeling wel zo te worden ervaren. Getuige bijvoorbeeld de dagboekaantekeningen en de herinneringen (in een interview in 1985 met Hans van der Wereld) van Ankie Swama (geboren 13 mei 1926). Zij is de dochter van de eigenaar van hotel-restaurant ‘Het Oude Raedthuys’ dat nogal wat legertroepen over de vloer kreeg, soms zelfs uitpuilde ervan. Ankie zit op de MULO in Alphen aan den Rijn en gaat, een enkele uitzondering daargelaten, elke dag op de fiets naar dat dorp.

Op 29 januari 1945 noteert zij in haar dagboek: ”De Ortskommandant in Gouda wil geen razzia’s in zijn gebied. Boffen wij even. Daartoe behoort wel Woubrugge, helaas niet Hoogmade. Dat is Leids gebied en daar ben je je leven niet zeker.” In januari 1945 krijgt Leiden trouwens een nieuwe Ortskommandant, ene Gotthelf. Maar of hij van invloed is geweest op de grote razzia in Hoogmade op 26 januari van dat jaar, waarbij 17 jongemannen werden opgepakt, is onduidelijk.

Woubrugge was belangrijker voor bezetter

De belangstelling voor Woubrugge van De Duitsers was om wisselende redenen veel groter dan voor Hoogmade. Woubrugge was groter (1800 inwoners, Hoogmade 800), had ook meer te bieden. Er was veel meer bedrijfsmatige reuring (botenbouwers/scheepswerven, grote telers). Het dorp was alreeds in zekere mate toeristisch vanwege de waterrecreatie, zelfs in de eerste oorlogsjaren nog. De meeste Duitsers die ‘Woubrugge’ heeft gezien waren trouwens frontsoldaten die kwamen om uit te rusten en om zich te vermaken (‘vakantie te houden, aan te sterken’).

De vaste groep Duitsers in Woubrugge (daartoe behoorde toen ook nog de Veenderpolder nabij Rijpwetering en de Zuidhoek bij Alkemade – overzijde van het Paddegat) zat daar omdat de bezetter veronderstelde dat dat dorp vanwege de ligging aan Braassemermeer/Wijde Aa en de verbinding met het achterland via Woudwetering/Heimanswetering), een belangrijke plek kon zijn voor geallieerden om het land binnen te vallen. Er werden in het kader van de verdediging in Woubrugge panden (onder meer de gereformeerde kerk) gesloopt langs de Woudwetering (voor een vrij schootsveld), en al eerder een tankwal ten westen van het dorp aangelegd. In verband daarmee werd onder meer ook de Oudendijksepolder onder water gezet (tussen Ofwegen en Woubrugge). En de Duitsers dreigden met nog meer inundaties. Activiteiten die allemaal zinloos bleken omdat de geallieerden na de Slag om Arnhem (september 1944) met een boog om Holland heen trokken om zich te richten op Duitsland (in feite de bezetting van Nederland – nog tijdelijk – als feit accepteerde).

Van inundaties dreigde het dagelijks leven in Hoogmade wel last te gaan krijgen. Want uitvoering ervan zou (doordat wegen in de polders zouden onderlopen) alle aanvoer en doorvoer van en naar het dorp, dat via Woubrugge moest, stil leggen, merkt Rijnders in zijn ‘De bezetting’. Uiteindelijk vonden de desastreuze plannen met de polders geen doorgang.

De overlast in Hoogmade in verband met verdedigingsmaatregelen, ging niet veel verder dan het onderwater zetten van een enkele polder slechts (een proef?). Mijn stiefvader Siem van Tol (1914-2014) vertelde mij dat, waarschijnlijk in de tweede helft van 1944, is de Voorofsche Polder ( aan de overzijde van de Does, waar hij en zijn vader Jaap boerden) ‘dras was gezet’. De Duitsers hadden er een laagje water in laten stromen om een invasie te bemoeilijken. Bij de Juffermanswetering (Juffrouwswatering) was een veur gemaakt die handmatig (met houten schot) kon worden afgesloten. Maar het staat verder nergens beschreven in de ‘officiële’ – als die überhaupt bestaat –  geschiedschrijving van Hoogmade zoals ik die ken, zeker niet in ‘Oorlogsherinneringen.’

Geloofskwestie?

Ik denk, hoewel dat nergens en door iemand wordt bevestigd, dat vanwege het strenge (gereformeerde) geloof Woubrugge sowieso principiëler was in de strijd voor volk en vaderland, en dat er wellicht ook veel meer onderling vertrouwen was. Zo star principieel religieus als bijvoorbeeld boer Jacob Noordam uit Woubrugge was, kwam je ze in Hoogmade zeker niet tegen, denk ik. Hij weigerde om der wille van zijn geloof – ondanks stevige dreigementen van de Duitsers – op zondagen zijn knecht Kroon beschikbaar te stellen voor het graven van de tankwal in Woubrugge: Want ‘de zondag is een door de Heer opgelegde rustdag’, oreerde hij. Hij werd gearresteerd, maar uiteindelijk werd zijn principe door de bezetter gerespecteerd.

Niet dat Hoogmadenaars meelopers waren of heulden, maar in die katholieke enclave leek alles gemoedelijker te verlopen. Voor mijn gevoel was er gewoon minder opwinding over de dagelijkse ‘gebeurtenissen’, over de loop van het leven. Geregeld werden er wel Duitse soldaten in het dorp op privé-adressen ondergebracht (onder anderen bij aannemer Gijs Verbij en mijn ome Willem van der Post (getrouwd met Miep Lieverse), tuinder die woonde aan de Kerkstraat), maar dat leidde nooit tot problemen.

Bijzonder is ook dat niemand nog lijkt te weten of nog wil weten; dat kennelijk nooit is onderzocht of er (groepen) Duitsers waren ondergebracht bij de lokale horecabedrijven in Hoogmade (de herberg/café van Jan Witteman, waar later hotel Van de Ploeg/Rijnland stond; en het café van Pons van der Eng). Het kan mijn niet anders of daar zijn Duitsers ingekwartierd geweest; de geschiedenis vertelt het ons helaas niet.

Er was in Hoogmade weleens wat irritatie over buitensporig alcoholgebruik of over ongepast gedrag van Duitse soldaten, maar daar bleef het dan ook bij. En er zal zeker (lijdzaam) verzet/protest zijn geweest als de Duitsers van de dorpelingen verwachtten dat zij hun kleding moesten wassen of sokken moesten stoppen of aardappelen moesten schillen. Dat probleem werd uiteindelijk opgelost door mensen die door het arbeidsbureau in Leiden werden ingeschakeld, aldus Rijnders.

Het lijkt er op dat het eerste contact met een grote groep Duitse bezetters en Hoogmade eind juni 1940 plaatsheeft. Volgens ‘De bezetting in Woubrugge en Hoogmade’ komen die naar de gemeente om uit te rusten van oorlogshandelingen in Frankrijk: ‘De bezetters hadden grote hoeveelheden champagne meegenomen uit Frankrijk’. Maar waar, en of ze ook in Hoogmade werden ondergebracht; de boekjes laten ons in het ongewisse.

Met enige regelmaat kwamen er trouwens groepen Duitsers die in de dorpen onderdak vonden. ,,In juni 1943 bijvoorbeeld kwam er ‘paardenvolk’, driehonderd man sterk. Alle boeren kregen Duitse paarden en hun verzorgers in de stal. De gewone soldaten sliepen in de twee scholen, de officieren werden ingekwartierd in de grootste huizen van Woubrugge. Ze bleven een paar maanden en de verstandhouding met de dorpelingen was op het laatst moeilijk en wat vijandig.” Met ‘In de twee scholen’ bedoelt schrijfster van ‘De bezetting’ kennelijk de openbare en de gereformeerde scholen in Woubrugge. Over mogelijke Hoogmadese aspecten van deze inkwartiering geen woord.

Onderduikers in Hoogmade?

Een traditioneel plaatje van Hoogmade, ruim voor de oorlog: een dorp met veel bomen. Zoveel groen zelfs dat, volgens de getuigenis van Jan Disseldorp, een militaire colonne zich voor Duitse vliegtuigen er onder kon verbergen. Foto circa 1925.

Geen idee, het boekje vertelt er niets over. Ik schat dat er misschien in totaal een paar honderd mensen ondergedoken zijn geweest in Woubrugge, getuige bijvoorbeeld de uitspraken van scheepsbouwer H. Wester: ‘Tientallen onderduikers heb ik gehuisvest: piloten, Joden, Indië-gangers; ik deed het met liefde. Ik vind het raar dat ik van de meesten van hen na de oorlog niks meer heb gehoord’. Bij hem vond ook de latere minister Norbert Schmelzer onderdak. Zo waren er meer families aldaar. Maar onderduikers in Hoogmade? Geen letter over te lezen. Onvoorstelbaar dat dat toen niet goed lijkt onderzocht. Eind jaren negentig leefden nog vele ‘oude’ mensen in het dorp die de oorlog hadden meegemaakt.

Mijn tweede stiefvader Dirk Straathof – zo vertelde zijn zoon Jan (geboren 1935) mij anno 2020, heeft – wonende in de Ark in Hoogmade – een aantal jaren onderdak geboden aan een gezin (vader, moeder en zoontje, waarvan de naam Otto was) dat een horecabedrijf exploiteerde nabij het vliegveld Valkenburg (aan de Noordwijkse kant). Dat moest vanwege uitbreiding van het vliegveld op last van de Duitsers worden gesloopt. Maar dat waren geen onderduikers, maar eerder daklozen. Over die rol van de bevolking over opvang van daklozen reppen de boekjes ook niet.

Volgens oud-gemeentesecretaris Hein Hoogenboom (geboren Hoogmadenaar, en in de oorlog reeds als ambtenaar werkzaam in Woubrugge) heeft praktisch de hele bevolking van Hoogmade en Woubrugge zich in oorlogstijd bezig gehouden met verzetsactiviteiten: ,,Niet altijd even spectaculair en niet altijd gericht op de directe bestrijding van de bezettingsmacht, maar wel altijd gericht op het belang van de eigen omgeving en dus vaak in strijd met de vele Duitse voorschriften.”

Geen heldendaden dus, maar ‘verzet’ door bijvoorbeeld minder eten aan de Duitsers te leveren dan verplicht was? Door lak te hebben aan Duitse voorschriften en regeltjes. Maar Hoogenbooms zienswijze staat wel haaks op wat er vooral in Woubrugge gebeurde. Hij doet die geschiedenis volgens mij geweld aan: In ‘De Bezetting’ staat te lezen: ‘Er was natuurlijk ook het ‘echte’ verzet, de ‘ondergrondse’ (…). De samenwerking was gebaseerd op absoluut vertrouwen. Deelnemende mannen vertelden soms zelfs hun vrouwen niets. De activiteiten van de ondergrondse bestonden uit assistentie bij wapendroppings (die regelmatig in de weilanden nabij Woubrugge plaatsvonden) en het regelen van onderduikadressen, valse persoonsbewijzen en distributiebonnen voor mensen die door de bezetter werden gezocht.’ Bepaald zeer risicovolle daden, dunkt mij, waarvoor je toen in principe stante pede kon worden geëxecuteerd!

Praat Hoogenboom misschien in het boekje ‘wat vergoelijkend’ voor ‘zijn’ Hoogmadenaars, zijn eigen dorpelingen, in de sfeer van: laten we het middelen, dan komt iedereen er goed van af? Het lijkt er zelfs op dat hij niet (veel) van het Woubrugse verzet wist. Moeilijk voorstelbaar voor een man die al voor de oorlog op het gemeentehuis werkte en van waaruit een streng en formeel ambtelijk verzet werd geleid. Toch kan een opmerking van verzetsman Jan Hopman er op duiden dat ten gemeentehuize bepaald niet alles bekend was. ,,Bij burgemeester Rijnders zat een onderduikster die haar distributiebonnen van mij kreeg en waarvan de burgemeester geen weet van had.’

Woubruggenaar Jan Hopman heeft trouwens van het begin af aan in het verzet gezeten. ‘Wat hij kon saboteren, saboteerde hij”, vertelt zijn zoon Tijmen in 1998: ,,Hij werkte daarin vaak samen met dominee Dronkert van de Gereformeerde Kerk.” Hopman was ook betrokken bij het verspreiden van illegale blaadjes. Een zeer zwijgzaam man ook, zijn vrouw wist van het meeste niets. In 1944 werd hem gevraagd een verzetsgroep in het leven te roepen. Hij kreeg 40 man bij elkaar, bemoeide zich met de organisatie van wapendroppings.

Gerrit van Wijk was kennelijk ook een man met lef die zich niet veel aantrok van de Duitsers. Eind 1942 deed een schipper (met een 40-tons-binnenschip) een beroep op hen om te helpen bij het zoeken van een (illegale?) aanlegplaats. Het was geladen met (illegale?) eikenhouten boomstammen met een diameter van 50 centimeter en 7 tot 8 meter lang. Het kreeg een ligplaats in de Kromme Does bij Hoogmade, en tot het einde van de oorlog verdween het meeste hout in fornuizen en kachels.

Maar alweer alleen namen en acties van mannen uit Woubrugge; over Hoogmade in dit verband weer geen woord. Was er geen deelname aan georganiseerd verzet of heeft de schrijfster van ‘De Bezetting’ geen getuigen in Hoogmade kunnen vinden, ze zelfs niet gezocht? Mijn stiefvader, zijn ooms, die vlakbij de Kromme Does woonden en werkten, kende het verhaal van het schip met eikenhout helemaal niet, terwijl die binnenaak mogelijk heeft gelegen aan het land van zijn ooms? Het is allemaal niet goed uitgezocht.

Jan Disseldorp, enige Hoogmadese getuige?

Jan Disseldorp hoorde in de vroege ochtend van 10 mei 1940 van bakker Van der Voorn dat de Duitsers ons land waren binnen gevallen.

Belangrijke ooggetuige in het boekje is Jan Disseldorp (in 1940 is hij 11 jaar) die op die 10de mei ’s morgens vroeg om 7 uur van bakker Van der Voorn hoorde dat de Duitsers ons land waren binnen gevallen. Hij rende naar buiten en hoorde en zag Duitse vliegtuigen die (begreep hij later) richting vliegveld Valkenburg gingen. Waarschijnlijk (conclusie schrijver dezes) op 14 mei ziet hij: ,,Delen van de Nederlandse krijgsmacht met auto’s, kanonnen en paardenwagens door het dorp trekken, achtervolgd door Duitse vliegtuigen die beschietingen en bombardementen op de colonne uitvoeren.” Ze verschuilen zich onder het bladerdak van het (toen nog) zeer boomrijke Hoogmade. ”Groepen vluchtten in de richting van Koudekerk en worden bestookt.” Heel opmerkelijk is dat verder niemand het verhaal bevestigt. De beschietingen hebben kennelijk allemaal buiten het dorp plaats, want Hoogmade blijft geheel gespaard. Nergens wordt verteld waar, wanneer precies en hoe laat een en ander plaats heeft. De informatie is slordig en chaotisch, het ‘romantische’ verhaal wellicht van een jochie van 11 dat eindelijk iets meemaakte in Hoogmade?

Er waren in die meidagen van 1940 wel Hoogmadenaars gemobiliseerd, onder anderen mijn stiefvader Siem van Tol. Hij was ingedeeld bij het paardenvolk (dat het geschut moest trekken) en ‘lag’ nabij de Grebbeberg. Zijn geluk was dat hij permissie had om omstreeks 10 mei (de dag dat de oorlog begon) het huwelijk bij te wonen van zijn zus Ali in Hoogmade. Hij keerde te laat terug, waarschijnlijk geschrokken van het feit dat de oorlog écht was uitgebroken. Zijn commandant dreigde hem met straf wegens plichtsverzuim. Eenmaal terug aan het front hoorde hij alleen maar bevelen die duidden op terugtrekken. Hij heeft geen Duitser gezien.

Hoogmadenaar Cornelis Petrus Baak (Czn.) sneuvelde in ‘s-Gravendeel tijdens gevechten om de Moerdijkbrug. De zoon (waarom ontbreekt zijn voornaam in in ‘Verhaal over een dorp?) van Toon Schrader raakte gewond bij de verdediging van het vliegveld Valkenburg. Voor zover bekend, aldus het boekje, zijn in Hoogmade niet meer inwoners slachtoffer geworden van oorlogsincidenten. In tegenstelling tot Woubrugge waar tenminste 4 inwoners bij verschillende incidenten het leven lieten, en een veelvoud gewond raakte, onder meer als gevolg van beschietingen in Woubrugge zelf.

Vliegtuig neergestort

Monument voor de verongelukte bemanning van een in Woubrugge neergestorte Mosquito.

Mijn stiefvader Dirk Straathof (1907-1974) vertelde ooit over het neerstorten van een vliegtuig in Hoogmade. Maar bevestiging daarvan heb ik nergens in de bestaande, mij bekende oorlogsliteratuur over kunnen vinden. Mogelijk ging het om een vliegtuig (een zogeheten Mosquito, een lichte bommenwerper, nota bene grotendeels gebouwd van hout) van de Royal Air Force die zeer waarschijnlijk uit de lucht werd geschoten (op 21 juli 1944, aldus in ‘Verhaal over een dorp’) door een Duitse jager of luchtverdediging, en brandend neerstortte in de Oudendijksepolder tussen Ofwegen en Woubrugge.

En het was, opgestegen van vliegveld ‘Little Snoring’ nabij Norfolk, niet op weg om Berlijn te bombarderen, zoals in ‘Verhaal over een dorp” is te lezen, maar naar het vliegveld Florennes in België om daar Duitse vliegtuigen c.q. communicatie-apparatuur te vernietigen, waar het gezien het feit dat de bommen zich nog aan boord bevonden nooit is geweest. Waarschijnlijk is de Mosquito ver van de route verwijderd geraakt, ofwel omdat het door een Duitse jager werd achtervolgd, maar waarschijnlijk om zwaar onweer (ook andere ‘Mosquito’s’ die die nacht naar Florennes vlogen maken daar melding van) te vermijden.

Francis Woodman, verongelukt in Woubrugge en aldaar begraven.

Het wrak is in 2008 geruimd. Een van de omgekomenen bemanningsleden, navigator Francis Woodman ligt begraven in Woubrugge. Piloot Grimwood vond zijn laatste rustplaats op de Oorlogsbegraafplaats in Bergen op Zoom. In beide gevallen ging het trouwens om een herbegrafenis. De lichaamsresten waren na de crash in de tuin van de familie Van Beek (Kerkweg) begraven. Maar over de bijzondere rol van deze familie, helaas, geen woord in ‘De Bezetting’.

Hoe stond het met de voedselvoorziening?

Mijn stiefvader Siem van Tol, zijn hele lange leven (bijna 100 jaar) gewoond en gewerkt hebbende aan de Vissersweg (14 en 16) herinnerde zich niet dat er bij hem thuis honger is geleden in de oorlog. Niet zo gek, want zijn vader Jaap (Siem werkte bij/voor zijn vader) was boer. Er was dus altijd kaas, melk, boter en meestal vlees (worst) van varken, kalf of koe, hoewel een deel moest worden afgestaan aan de Duitsers. Hoe dat precies ging met het leveren aan de Duitsers, wist hij niet meer. Wel weet hij dat zijn vader vaak een partij kaas had die voor de Duitsers verborgen was, onder meer in de hooiberg.

En vrijwel alle boeren op Hoogmade hadden fruitbomen, tenminste met peren en appels. En bijna elke inwoner had in die jaren ook een moestuin (vaak met een enkele fruitboom) bij het huis, zodat een belangrijk deel van het jaar verse groente en vers fruit voorradig was. Wat ‘over’ was, werd ingemaakt, ingelegd voor nuttiging in de winter.

Hoogmade had toen ook al de (kleine) Piestpolder, kortweg ‘de Piest’ (Onderzoeker Hans van der Wereld tekenden op uit de monden van dorpelingen Theo van Wieringen en Huug Zwetsloot op dat daar al volkstuinen waren sedert circa 1918), waar dorpelingen groente konden telen. Siem van Tol herinnert zich overigens verhalen dat er daar in de oorlog wel geregeld groente werd gestolen. Waarschijnlijk was dat later (vanaf 1944?), want de eerste jaren viel er wat eten betreft in heel Nederland niet heel veel te klagen.

Nogal wat stedelingen (uit Leiden en van verder weg) struinden in 1944 het platteland af op zoek naar eten. Als gevolg daarvan slonken de voorraden bij vooral boeren. In december van dat jaar waren aardappelen en groente op. Een deel van de bevolking schakelde over op suikerbieten. Bovendien was er druk vanuit de grote steden om ondervoede kinderen in de dorpen op te nemen. Onder leiding van burgemeester Rijnders werd een ‘garantiefonds’ (in de organisatie zat ook de latere KVP-minister Norbert Schmelzer, Rotterdammer en ondergedoken in Woubrugge) opgericht dat levensmiddelen in het oosten van Nederland zou aankopen.

In recordtijd werd door dorpelingen ruim 30.000 gulden bijeengebracht, waarmee aankoop van aardappelen in Drenthe werd betaald. Spruittelers in Woubrugge leverden 3000 kilo spruiten; er kwam smeerkaas uit Friesland; en later kwamen er grutterswaren (melkpoeder, boter en havermout) uit Noord-Holland. Er kwam zelfs een gaarkeuken, waar trouwens geen suikerbieten werden verwerkt. Toch waren er gedurende de oorlog genoeg mensen in Woubrugge die ze wel aten. De al eerder opgevoerde Ankie Swama schrijft op 29 januari 1945 in haar dagboek: ‘Ruilhandeltje: een halve mud tarwe en een zak suikerbieten voor 50 sigaren. Deze week maar 500 gram brood. Geen kaas- en vleesbonnen toegewezen. Dus dat wordt weer dik worden van de vervangingsmiddelen en suikerbieten…’.

Tyfus-epidemieën in Hoogmade

De Duitsers waren als de dood voor besmettelijke ziektes. Overigens heerste er in Hoogmade in de jaren twintig, dertig geregeld tyfus. En ook in 1942 en 1943 braken in dat dorp epidemieën uit, net als elders in Nederland. De gehele Hoogmadese bevolking werd ingeënt. En Rijnders liet zo’n epidemie altijd wat langer duren, zeker als ‘zijn’ ambtelijk verzet en protest niks hadden opgeleverd, duurde tyfus veel langer. En vaak slikten de Duitsers hun oekazes in. Want wat de bezetter per se niet wilde was dat door het deporteren van dorpelingen ziektes als mond- en klauwzeer, tyfus, e.d. in het moederland of aan het front werden verspreid.

Het ging natuurlijk niet altijd goed, want op een gegeven moment hadden de Duitsers het trucje wel door. Maar het voorkwam een ‘uittocht’ uit het dorp. Volgens ‘De Bezetting’ zijn door de acties van de gemeente niet meer dan 15 jongemannen uit Woubrugge ‘gedeporteerd’. Een beetje hun eigen schuld, want het ging in ‘alle gevallen om mannen die niet eerst bij het gemeentehuis hadden geïnformeerd hoe zij aan deportatie konden ontkomen’, aldus een toch wat vragen oproepende uitspraak van Rijnders na de oorlog, ‘want van al degenen die zich om hulp tot de gemeente hebben gewend, werd niemand uitgezonden, noch uit het dorp Woubrugge, noch uit het dorp Hoogmade.’

De vragen die het bij mij oproept zijn: Waarom wisten toch relatief veel jonge mensen niet van die belangrijke rol van de gemeente? Had de dorpstrom zich daarover in succesvolle gevallen niet geroerd dan? Had de gemeente ook niet meer kunnen anticiperen door juist relevante info tijdig te droppen bij die mensen (ambtenaren en bestuurders kenden hun bevolkingsregister tot in details, waarin allerlei gegevens immers waren veranderd om juist jongemannen administratief uit het zicht van de Duitsers te houden?!).

Ook informatie voor boeren dat hun zonen konden worden gevrijwaard van deportatie vanwege hun rol in de voedselvoorziening, was niet algemeen bekend. Mijn stiefopa en stiefvader kwamen daar pas achter in januari 1945, toen deportatie van Siem van Tol ternauwernood kon worden voorkomen door een ‘vrijwaringsverklaring’ van het zogeheten Agrarisch Bureau in Roelofarendsveen.

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de inwoners van Woubrugge meer hebben geprofiteerd van informatie en daden van de gemeente dan die van Hoogmade, misschien wel juist vanwege de geloofsverschillen (gereformeerd tegen katholiek)? Ik weet bijvoorbeeld als thans 64-jarige nog dat zelfs in de jaren zestig met een zeker scheef oog naar protestanten in Hoogmade werd aangekeken. Wij wisten als kind precies wie in het dorp dat geloof aanhing. Niet dat dat op het dorp tot grote schisma’s of ‘geloofsstrijd’ leidde; het ging op z’n Hoogmades…  Maar een ‘spanningsveld’ met Woubrugge moet er in de oorlog zeker zijn geweest. Helaas de schrijfster zegt er niets over, überhaupt niks over de rol van het geloof in de dorpsgemeenschap Hoogmade.

Ook het navolgende verhaal sterkt mij in de gedachte dat protestanten van Woubrugge en katholieken van Hoogmade niet heel veel van ‘elkaar moesten hebben’. Hein Hoogenboom ging als katholiek Hoogmadenaar in 1940 aan de slag bij de afdeling distributie van het gemeentehuis. In 1947 solliciteerde hij naar de functie van gemeentesecretaris. Met 4 tegen 3 stemmen werd de man, die zich juist in de oorlog in de ogen van de goegemeente zo goed had gedragen en ingezet, verkozen tot deze functie. Die nipte uitslag had helemaal niets met zijn kwaliteiten te maken, maar met het feit dat hij de eerste katholiek op de gemeentesecretarie werd.

Diefstal kerkklokken

Ik vind het opmerkelijk dat er in het boekje nauwelijks een woord – een paar slechts in een onderschrift bij een foto – is gewijd aan het verdwijnen van de kerkklokken in Hoogmade. Rijnders is wel heel druk om het oude klokje van de Nederlands Hervormde Kerk van Woubrugge te redden, want dat is zeldzaam en ‘rijksbeschermd’. Het ontgaat hem bijna dat de kerktoren van Hoogmade wel worden ‘leeggeroofd’ ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie. Nou is daar geregeld – vooral later in de tijd – veel over geschreven (Hans van der Wereld), maar toch bijzonder dat er in een boekje dat pretendeert de oorlogsgeschiedenis van Hoogmade weer te geven, er ‘niks’ over is te lezen.

Bijna als een soort klapper op de vuurpijl – wellicht om het structureel gebrek aan aandacht voor Hoogmade te compenseren – sluit ‘De Bezetting’ af met een ellenlang verhaal (ruim 4 pagina’s, alsof dat het belangrijkste van de oorlog was!) over een razzia op 26 januari 1945. Geheel onverwacht kwamen de Duitsers (200 man sterk) die dag over het ijs. Ook mijn stiefvader Siem van Tol werd opgepakt. Ik schreef er eerder over op deze website www.leidsehenkie.nl (zoek naar: Siem van Tol, Hoogmade en de dorpse perikelen van de Tweede Wereldoorlog).

Veel jongemannen (boerenzoons) waren aan het schaatsen in de polders waardoor zij konden ontsnappen. Maar Jan van Rijn, Nico van Wieringen, Gé (Gerard) Volwater, Han Rijkelijkhuizen, Piet van Leeuwen Bz., Siem van Leeuwen Cz., Kees van den Geest Lz., Jan en Jaap Borst (Bavozoons), Arie Hoogervegt, Willem van der Lubbe en als laatste kwam mijn stiefvader aan bij de stenen brug (per fiets onder begeleiding uiteraard).

Van daaruit ging de groep lopend naar Leiden om te verblijven in Heck’s aan de Stationsweg in Leiden. Siem van Tol en twee anderen keerden twee dagen later (Siem dus dankzij dat vrijwaringsbewijs) naar Hoogmade. Zijn vader was hem op komen halen. De overige 9 gingen maandag 29 januari op transport naar Hannover, een aantal ging later richting Bremen. Maar Duitsland lag in februari 1945 – drie maanden later was de capitulatie – al aardig in puin. De terugkeer, meestentijds te voet, richting Hoogmade begon al snel. Allen hebben het overleefd.

Geen wraakacties of toch wel?

Burgemeester Rijnders drong er bij alle Duitse troepen die de gemeente aandeden op aan ‘het vrouwelijk schoon in de dorpen met rust te laten’. Een moeilijk verzoek natuurlijk voor soldaten van amper 18 jaar. ,,Het is jammer dat de vrouwelijke jeugd de soldaten niet altijd met rust liet.” Na de oorlog probeerde Rijnders zoveel mogelijk te voorkomen dat er wraakacties (kaalscheren) tegen deze vrouwen werden uitgevoerd. ‘Tijdens de kort na de oorlog (door de Binnenlandse Strijdkrachten?) uitgevoerde ‘zuivering’ zijn weinig arrestaties verricht in Woubrugge en Hoogmade’, aldus ‘De bezetting’.

Ankie Swama daarentegen meldt het volgende in haar dagboek: 8 mei 1945: (…) Zeven meisjes kaal geschoren. De commandant van de BS en de gereformeerde predikant ds. K. Dronkert maakten er een eind aan. Eenentwintig NSB’ers en Duitsgezinden opgehaald (door de BS?). De NSB’ers en de kaalgeknipte meisjes moeten het uitgewoonde gemeentehuis opknappen; daar komt de BS in… De Duitsers zijn eindelijk vertrokken (…). Ze bezat zelfs foto’s van enkele incidenten, constateerde Hans van der Wereld toen hij haar in de jaren tachtig diverse keren bezocht. Hij kreeg ze niet, want ze beloofde die te vernietigen.

Er is dus toch wel wat mis gegaan bij de Woubrugse ‘zuivering’… Niks schokkends hoor, maar een organisatie (Van Hemessen) die de geschiedenis van Woubrugge en Hoogmade beoogt te schrijven, moet melden wat er is gebeurd, feiten weergeven en niet een soort pr bedrijven dat het allemaal wel mee viel!

Nawoord: ‘De bezetting van Woubrugge en Hoogmade 1940-1945′ is mede geschreven, aldus staat te lezen in een wat pretentieus voorwoord van schrijfster Miny Lemkes-van Wijk, voor het nageslacht: ,,Behoren zij niet te weten hoe groot de risico’s waren die genomen werden om tot de fel begeerde vrede en vrijheid te komen, en hoe er geleden is? Helaas, voor Hoogmade(naars) een gemiste kans om dat toen uit te zoeken. Een wat gebrekkig, slecht onderzocht vooral Woubrugs (en gereformeerd?) oorlogsverhaal, meer is het niet.

Misschien is er in Hoogmade echt nagenoeg niks bijzonders gebeurd, buiten diefstal van de kerkklokken en de razzia’s? Ik ben geneigd dat inderdaad te geloven, maar schrijf dat dan ook; laat de lezer niet gissen.

En waarom benutte de schrijfster nauwelijks de in detail beschreven herinneringen van burgemeester Rijnders, die nota bene nog niet waren gepubliceerd, maar die zij wel heeft gelezen? Daarin staat meer over Hoogmade beschreven dan in ‘De bezetting’.  Curieus, een historische blunder ook dat werk zo te veronachtzamen. En waarom ging ze zo selectief om met het dagboek van Ankie Swama?

De vereniging Van Hemessen moet zich eens achter de oren krabben dat dit gebrekkige ‘historische’ verhaal op haar conto staat! Wat een droefenis!

Henk van der Post.

Bronnen:

Stichting CRASH (onderzoek: de Havilland Mosquito FB mk VI, PZ 174);

www.leidsehenkie.nl: Siem van Tol, Hoogmade en de perikelen van de Tweede Wereldoorlog;

Hans van der Wereld, geschiedenisonderzoeker Hoogmade;

‘Verhaal over een dorp in oorlogstijd… De bezetting van Woubrugge en Hoogmade 1940-1945’ door Miny Lemkes-van Wijk (voor verkrijgbaarheid, zoek op internet);

‘Oorlogsherinneringen van een plattelandsburgemeester. Woubrugge en Hoogmade tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945)’, uitgave Hans van der Wereld (nog te koop via www.boekscout.nl);

Paul van der Post, historicus;

Artikel ‘Het alledaagse leven in Woubrugge tijdens de Tweede Wereldoorlog’ van Hans van der Werelds, gepubliceerd in de Jacobsladder 1985;

Wikepedia/internet.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *