Nagekomen reacties op mijn boekje ‘Mijn herontdekking van pater Piet Lommerse’

Naar aanleiding van de publicatie van mijn boekje ‘Mijn herontdekking van pater Piet Lommerse’ (april 2018) en de daaruit vloeiende publicaties in verschillende media, zijn er van diverse personen reacties binnen gekomen. Onderstaand de oogst.

Lommerse en pater Adriaan Stolk

Maria van ’t Zand-Stolk uit Baarn heeft pater Piet Lommerse nog mee gemaakt. Lommerse kwam geregeld op bezoek (in de vijftiger jaren van de vorige eeuw) als haar heeroom Adriaan Stolk logeerde in haar ouderlijk huis in Den Haag. Zij herinnert zich dat Lommerse in die periode een keer langs kwam vergezeld van een Congolese pater. ,,Wij waren als kinderen vol verbazing over deze zwarte man. Je zag dat destijds nooit. Bij zijn afscheid liet hij een trucje zien. Hij gooide zijn jas in de lucht, stak zijn armen omhoog en had zijn jas aan.”

Naar aanleiding van het boekje over Lommerse schrijft zij: ,,Er komen allerlei herinneringen boven. Mijn Heeroom ontwikkelde bij zijn komst in Congo een lesboekje om de taal van de inlanders te leren en daarna de nieuwkomers daarmee te instrueren. Hoe te communiceren als je alleen de Frans kunt gebruiken vond hij, zeer terecht.”

Adriaan Stolk, missionaris in Congo, 1954.

Overigens werden in Nederland priesterstudenten als Kees van den Berg door pater Piet ook rechtstreeks benaderd om alvast Lingala, de inlandse taal, te leren. Kennelijk had Lommerse het cursusmateriaal van mede-Montfortaan Adriaan Stolk daarvoor gebruikt. Hoewel de indruk bestond dat Lommerse zelf dat materiaal had ontwikkeld was hij daarvoor gewoon niet slim (intellectueel) genoeg.

Maria ’t Zand- Stolk vertelt verder: ,,Mijn grootouders kwamen uit Stompwijk. Zij kregen pas na 12 jaar huwelijk hun eerste zoon, mijn vader. Ze hadden toen al een dochter geadopteerd (mijn peettante). Ze kregen later nog drie zonen, waarvan er een als baby stierf en twee Montfortaan werden. Oom Adriaan werd missionaris en Oom Gerard werkte bij de Montfortaanse werken en organiseerde bedevaarten naar Lourdes en het Heilige Land.”

,,Uit dankbaarheid voor de komst van een eigen kind schonken ze voor de nieuw te bouwen Lourdesgrot in Scheveningen een groot beeld van Maria en Bernadette. Een kopie van die beelden stond bij mijn peettante. Er was grote devotie in de familie voor Maria. Die kerk is nu een soort cultureel centrum, las ik laatst in de Volkskrant, maar de grot nog in gebruik als kerkruimte.”

,,Mijn heeroom Adriaan was een sober levende man. Hij werd later pastoor in Egmond aan Zee en was er geliefd om zijn eenvoud en devotie. Nog vele jaren kwamen parochianen in groepen uit Egmond aan Zee naar Sittard om als koor te zingen en Adriaan te bezoeken. In Sittard had hij nog een goede en lange tijd als rector van het zusters klooster. Wederom zeer sober levend. Hij at alleen en deed de kerkdiensten en geestelijke begeleiding van de zusters en was wederom zeer geliefd. Hij woonde op zijn eenvoudige kamer zijn eigen leven. Hij beleefde er twee priesterjubileums (in 2015 was hij 65 jaar priester), wat door de zusters feestelijk gevierd werd. Het speet hen zeer dat hij tenslotte toch aangaf toch echt te oud te worden voor zijn taak.”

,,Zijn laatste jaren was hij in Vroenhof, Valkenburg aan den Geul. Hij was er met een groepje oude missionarissen en ze vertelden elkaar hun belevenissen. Er vielen er steeds meer af. Adriaan was erg zuinig voor zichzelf en was dan blij dat hij bijvoorbeeld een overjas van een overleden confrater kon krijgen. Het was een heel bijzonder en intens goed mens, een priester, zoals het bedoeld was.”

,,Dat Piet Lommerse nog een half jaar in de Agnesparochie heeft gewerkt is, wist ik niet. Ik ging in die tijd het huis uit. Wij woonden in de Teijlerstraat, hoek Beeklaan. Die buurt was ooit door opa en andere familie gebouwd. Alleen dat ene huis was tenslotte nog in hun bezit.”

Op verzoek van de Montfortanen heeft Maria onder meer uit haar foto-bezit een dvd gemaakt. Ze stuurde mij een foto op van haar heeroom en een verzamelfoto waarop ook Piet Lommerse, samen ook met onder anderen Adriaan Stolk staat.

Alweer allemaal mannen met baarden. Het lijkt wel of ze daartoe werden verplicht, maar daarvoor kan ik geen bewijs vinden. Wel was er een tamelijk nadrukkelijk advies van de congregatie van Montfortanen om de baard te laten staan voor wie zendingswerk in het verre oosten (China) of Afrika ging doen. Het dwong, zo was de overtuiging, respect af. Want Chinezen hadden nauwelijks baardgroei en in Afrika lieten zij hun baard staan ,,omdat zwarten opkeken naar mannen met lange baarden omdat de hunne altijd kroesden.” – aldus de Vlaamse reis-journalist Lieve Joris over zijn heeroom in het boek ‘Terug naar Congo’.

Op verlof in Nederland. Foto is genomen op Eerste Paasdag 1954. Linksachter Piet Lommerse, rechts pater Adriaan Stolk. Voor Lommerse, op de knieën, broeder Clemens die later in Congo door uitputting stierf tijdens een gijzeling door de rebellen in 1965. Naast hem overste pater P. Hientjes. Vooraan met zwarte baard broeder Louis met daarachter pater Eug.Haccuria.

Adriaan Stolk werd geboren op 19 juli 1922 in Den Haag. Hij kwam in 1937 naar Schimmert, naar het kleinseminarie, en werd op 8 september 1944 Montfortaan. Van 1944 tot 1951 studeerde hij op het grootseminarie in Oirschot, waar hij op 28 maart 1950 priester werd gewijd. In 1952 vertrok hij naar Belgisch Congo. In 1967 keerde hij definitief naar Nederland terug. Hij werkte in Vlaardingen en in de Montfort-parochie in Tilburg. In 1972 volgde een benoeming in Egmond aan Zee.

Als 72-jarige lag er een nieuwe uitdaging voor hem als huispriester bij de zusters van Regina Carmeli in Sittard. Op 90-jarige leeftijd ging hij écht met pensioen, werd lid van de communiteit in Vroenhof, waar hij op 12 april 2015 overleed.

Adriaan Stolk sleet de laatste jaren in Vroenhof.

Adriaan heeft met het gehoor geven aan zijn roeping om priester te worden de hartenwens van zijn ouders vervuld. Hierin volgde hij zijn oudere broer Gerard. Zoals in het gezin had ook in het leven van Adriaan Onze Lieve Vrouw van Lourdes een bijzondere plek. Het was zijn vaste overtuiging dat hij op voorspraak van Maria was geboren, montfortaan geworden en de priesterwijding mocht ontvangen. Over zijn priesterwijding zegt Adriaan zelf: ,,Dit was het vreugdevol bereiken van een doel, waar ik me jarenlang op had voorbereid. Het was steeds mijn wens om echt priesterwerk te mogen doen.” (Bron: Montfortanen, Vroenhof).

Norbert Spitzen, buurman Westeinde

Naar aanleiding van publicatie over het boekje in de Oud-Hagenaar reageerde Norbert Spitzen (geboren Den Haag 16-11-1950, oud-leraar Nederlands). En gelukkig heeft hij een wat genuanceerdere mening over Piet Lommers. Want de meeste mensen zeggen immers bijna allen hetzelfde over Lommerse: hij is aardig, vroom, weinig spraakzaam, geen intellectueel.

Spitzen leerde Lommerse kennen als medebewoner van het pand Westeinde 121 (eigendom van de Vincentius Vereniging). Daar betrok Lommerse een kamertje, waarschijnlijk ergens in 1974.

Norbert woonde er vanaf 1973. Hij had de ruimte gekraakt nadat hij min of meer was gedwongen het clubhuis aan de Nieuwstraat 21, waar hij op de bovenliggende etage woonde, te verlaten. Dat clubhuis was ook eigendom van de Vincentius Vereniging en Norbert woonde er als een soort anti-kraak. Hij maakte ook deel uit van het bestuur van het clubhuis.

Hoewel hij Nederlandse taal en letterkunde in Leiden studeerde, koos Norbert er voor in zijn geboortestad te blijven wonen. Hij betaalde een aantal maanden de huur voor de gekraakte kamer (appartementje) aan het Westeinde, toen 13,22 gulden per maand. Maar dat geld werd steeds teruggestort. Uiteindelijk heeft de Vincentius Vereniging hem er gewoon laten zitten. Na zijn vertrek in 1977 (hij studeerde in dat jaar af en ging samen wonen met zijn vriendin) heeft zelfs nog een jongere broer er een tijdje gewoond.

Foto boven: Links kijk je vanaf het stuk straat dat toegang geeft tot het stadsklooster (in jouw boekje pag. 74) de voordeur van nummer 121. Achter het linkerraam bevond zich de kamer van Pater Piet. Achter de schutting bevindt zich de tuin die de verbinding vormde tussen het voor- en het achterhuis van een aan het Westeinde gelegen sekswinkel. Op de voorgrond zie je de tuin, die door de bewoners van de hof werd gebruikt. De foto rechtsonder is genomen vanuit dezelfde hoek. Het muurtje op de voorgrond is hetzelfde als de muur links van de toegangspoort op pag. 74 in je boekje. Het raam linksonder was van Pater Piet; ik woonde rechtsboven (bij het open raam).

De panden Westeinde 119 en 121 waren ooit samengevoegd en onderverdeeld in 4 kamers, twee onder, twee boven met een zolder over beide panden. Norbert put uit zijn herinneringen: ,,Achter de centrale voordeur bevond zich een klein halletje, waar zich links de voordeur tot de kamer van pater Piet bevond en rechts die tot de andere kamer. In het midden was een zeer steile trap met daaronder de wc voor de bewoners van de begane grond. Op de eerste verdieping toegangsdeuren tot de appartementjes links en rechts. Daartussen de wc, die gedeeld moest worden. Mijn kamer was rechts, dus boven die van pater Piet. Over de twee panden heen, de nummers 121 en 119, bevond zich een onafgeschutte zolder. In mijn tijd was die niet in gebruik. Heel soms gebruikte ik hem om mensen te laten logeren.”

Hij schat dat de kamers niet groter waren dan vier bij vier meter. ,,In mijn kamer waren tegen de achtermuur – die grensde aan de speelplaats van de school – twee bedsteden met voor ieder twee dubbele deuren. In een daarvan heb ik mijn matras gelegd; de andere gebruikte ik als kast. In de andere appartementen waren deze bedsteden weggebroken. Ieder appartement beschikte ook over een minuscuul keukentje. Dat bevond zich onder de trap en was circa 2 meter breed en 60 cm diep.”

Kennelijk (HvdP) liet pater Piet Lommerse jongeren, die hij ook na opheffing van Let it Be nog geregeld opving, in dezelfde, kleine ruimte slapen als waar hij zelf de nacht doorbracht. Heel intensief contact had Norbert trouwens niet met Lommerse. Natuurlijk spraken ze elkaar geregeld als buren, maar inhoudelijk stelde dat volgens Norbert – hij benadrukt dat hij dat zegt vanuit een perspectief ruim 40 jaar later – niet veel voor. Hij was ooit op een verjaardag van Piet, maar vond het daar ronduit saai; ,,eigenlijk werd ik er een beetje kregel van; het had allemaal naar mijn idee iets dwangmatigs.”

Af en toe ontmoetten ze elkaar in De Kiem, het macrobiotische restaurant onder het Paard van Troje, waar vooral Lommerse kind aan huis was tot aan zijn dood in 1977. Norbert vond het eten er ongezond, onfris – ,,mijn kleding stonk naar bakolie als ik er weer eens had gegeten” – en koos voor alternatieven.

Foto van Norbert Spitzen (met baard) op dag van zijn afstuderen (zomer 1977) voor het Academiegebouw in Leiden aan het Rapenburg. De jonge doctorandus staat vooraan met zijn bul. Rechts zijn vriendin Tosca, en links een sterk vermagerde? Piet Lommerse die zich onuitgenodigd onder familie en vrienden van Norbert mengde.

Af en toe verbleef Lommerse een aantal dagen in Leiden. Ergens in een klooster van de Montfortanen, meer weet Norbert er niet van. Mogelijk was dat (HvdP) het eerste onderkomen van de congregatie in Leiden, toen nog Voorschoten, aan de Haagsche Schouw (1951).

,,Ik had sterk het idee dat pater Piet eenmaal teruggekeerd in Nederland de negertjes in Afrika had vervangen door de jongeren hier. Misschien heb ik het ook weleens tegen hem gezegd. Ik vond hem bepaald dwingend als het ging om zekere categorale duiding van jongeren, bijvoorbeeld als ‘het tuig’. Natuurlijk, er waren leeftijdgenoten die in de slechte hoek zaten. Maar ik – en met mij heel veel leeftijdgenoten – stond hier echt heel ver van af. Ver ook van het schisma en spanningsveld dat Lommerse suggereert tussen ouders en hun kinderen. Natuurlijk, we waren opstandig, opstandig in de zin dat wij ons als jongere, nieuwe generatie losmaakten van de oudere. En we waren ons aan het losmaken van de kerk, terwijl Lommerse er ons weer probeerde in te lullen.”

Een beetje eenzame man die een stuurloze indruk maakte op Norbert Spitzen, een beetje het uiterlijk en de presentatie van een zwerver ook. ,,Hij werd zeker gerespecteerd, maar ik kan me ook nu nog niet voorstellen dat veel jongeren in die tijd op een mens als Lommerse zaten te wachten. Hij was stichtelijk, soms bevoogdend en opdringerig. Hij moest kennelijk per se iets pastoraals doen, en dat werk heeft hij in zekere zin zelf geschapen.”

Theo van Eeden, bestuurslid Let it Be

Theo van Eeden (geboren 1952?) was vanaf het prille begin betrokken bij de oprichting van de Stichting Let It Be, en is er een aantal jaren (1972, 1973) als opvangwerker aan verbonden geweest. Hij leerde pater Piet Lommerse kennen in de periode dat die een aantal maanden een cursus volgde op de katholieke Sociale Academie. Hij vond Lommerse een zeer inspirerende persoonlijkheid, aldus Theo in juli 2018.

Hij bestierde het jongerenwerk samen met – uiteraard Piet Lommerse – Piet Harmes, Henk Duivesteyn en Jacquelien van Velzen, de enige vrouw die ooit aan Let It Be was verbonden. Af en toe, zo herinnert Theo zich, kwam een oude bekende op bezoek bij Lommerse in het opvanghuis aan de Ternootstraat, vermoedelijk Gerard Overbeek, oud-student van klein-seminarie Beresteyn. Jacquelien van Velzen kreeg een relatie met een van de opgevangen jongeren, een man aan wie zij (althans tien jaar geleden toen Theo haar tegen kwam) nog steeds is verbonden.

Er meldden zich in de Ternootstraat vogels van diverse pluimage. Niet alleen jongeren die hulp zochten, maar ook een slag mensen dat makkelijk wilde profiteren. Op een dag verschijnen er een paar mannen die geld eisten (Lommerse was er niet). Een medewerker kreeg zelfs een vuistslag, maar de criminelen dropen af toen ze er achter kwamen dat er niks te halen viel. Wel stalen ze uit de gang nog een ivoren kunstwerkje dat Lommerse uit Congo had meegenomen.

Een andere keer meldde zich een tuinman die voor een ‘vriendenprijsje’ het absolute heel klein tuintje aan de Ternootstraat wilde opknappen. Lommerse vond het prima, maar uiteindelijk kostte dat hem de ‘onmogelijke’ prijs van 800 gulden. Lommerse moest speciaal naar de bank om het te kunnen betalen.

Rob Lubbersen, medewerker Sosjale Unit

Het Paard van Troje was niet de enige jongerenclub waar Pater Piet zich liet zien. Hij bezocht ook trouw de Sosjale Joenit, een door jongeren opgezette hulpverleningsinstelling aan het Westeinde 46. Wekelijks vond daar een plenaire vergadering plaats om de dagelijkse gang van zaken en het beleid te bespreken. Die ‘pleno’ was openbaar en elke week schoven daar ‘s avonds zo’n 25 mensen aan tafel. Hulpverleners, hulpvragers, geïnteresseerden en… Pater Piet. Iedereen was welkom, het was 1974.

Pater Piet stelde zich bescheiden op. Hij zei niet veel. Maar hij was er altijd. Totdat tijdens een pleno één van de aanwezigen opmerkte dat volgens hem Pater Piet alleen maar meedeed om zieltjes voor de rk-kerk te winnen. Pater Piet zakte met zijn zijn hoofd in zijn handen en barstte in tranen uit. Vervolgens verliet hij tijdens een ongemakkelijke stilte de vergadering.

De volgende dag besloten enkele medewerkers van de Joenit om hem op te zoeken. Dat was niet moeilijk: hij woonde schuin aan de overkant in een voormalig klooster. Hij ontving ons in zijn sobere kamer, waarin vooral enige Afrikaanse voorwerpen opvielen. Bij een kopje koffie vertelden we hem dat hij nog steeds de pleno mocht bezoeken, maar dat we begrip hadden als hij daar voortaan van zou afzien. Hij zou zich beraden. Pas op zijn begrafenis ‘zagen we hem’ weer.

Anonymus, bezoeker van het Paard van Troje

Voorjaar 1974. Zestien was ik en kort daarvoor was mijn vader plotseling overleden. Een inktzwarte schaduw over mijn puberbestaan. Mijn kameraad Gerard, een vrijgevochten jongen die met zijn sarcastische humor het leven leek uit te lachen, nam mij op een woensdagavond mee naar het Paard van Troje.

Het jongerencentrum stond slecht bekend. Er gingen geruchten over seks, drugs, rock & roll. Alsof Sodom en Gomorra een filiaal hadden gevestigd aan de Haagse Prinsengracht. Ik verwachtte er weinig van, maar tegelijkertijd maakten de roddels me nieuwsgierig en ook een beetje huiverig. Met zulke gemengde gevoelens stapte ik over de drempel van de wat schemerig verlichte jongerentempel.

Posters aan de muur. Harde popmuziek. De geur van hasj. Op meubilair dat rechtstreeks van de rommelmarkt leek te komen, zaten hip uitgedoste jongens en meisjes achter een biertje of een glas rosé. Wie bij hen aanschoof kreeg als vanzelfsprekend een joint aangeboden van een glimlachende dan wel ernstig kijkende, langharige, bebaarde buurman of sluik gekapte buurvrouw. Gerard paste met zijn lange blonde haren, zijn tot op de draad versleten spijkerbroek en dito T-shirt beter in dit gezelschap dan sombere ik met mijn nette kapsel en keurige kleding. Niemand maakte een rot opmerking of keek raar op toen we erbij gingen zitten.

,,Dit is nou het beruchte Paard van Troje”, glimlachte Gerard minzaam met een hoofdknik naar het pais en vree uitstralende gezelschap en nam zichtbaar genietend een flinke trek van de joint die van hand tot hand ging. Na een kwartiertje lieten we de jongens en meisjes voor wie ze waren en zochten vertier in de concertzaal. Een pijpenla met aan de ene kant een klein podium en recht daartegenover, enkele tientallen meters verder, een wat provisorisch bevestigd projectiescherm waarop nu er geen optreden was, een film werd vertoond.

In een versleten armstoel terzijde van het filmdoek zat een oudere man. Kort grijs haar, bril met getinte glazen, beginnend buikje. Zijn beige gelige ribcolbert stak bleek af tegen zijn vale broek. Hij was zo gaan zitten dat hij naar de achterkant van het projectiescherm keek. De film die op de voorkant werd geprojecteerd, veroorzaakte op de nevenzijde pastelkleurige bewegende beelden, die hem schenen te boeien. Terwijl hij er naar keek, rookte hij een sigaartje. Ik bekeek hem tersluiks. Weliswaar vormden de bezoekers van het Paard een bont gezelschap maar mensen van zijn leeftijd waren schaars. Maakte alleen al dat zijn aanwezigheid opvallend, hij droeg ook nog eens een witte priesterbord.

Tijdens een volgend bezoek aan Het Paard had ik mijn hondje Bobby meegenomen en terwijl ik aan de kant van de concertzaal een biertje stond te drinken, blies de man met de priesterbord sigarenrook in het gezicht van Bobby. Van mijn hond bleef je af, dus wierp ik hem een geïrriteerde blik toe en trok Bobby weg. ,,Is dat een hasjhondje?” informeerde hij, mijn irritatie negerend. Met tegenzin antwoordde ik dat er thuis stevig werd gerookt en dat Bobby er derhalve aan gewend was. Zo raakte ik met Pater Piet aan de praat. Hij vertelde dat hij pater was en vroeger in Congo had gewerkt als missionaris. Nu waren de jongeren in Den Haag zijn missie.

De bezoekers van Het Paard mogen op mij dan nogal gezapig zijn overgekomen, onderhuids speelde er veel meer dan ik als oppervlakkig toeschouwer vermoedde, zo bleek uit zijn woorden. Sommigen overschreden de diffuse grens tussen het gebruik van softdrugs en harddrugs, hadden moeilijkheden thuis of ontspoorden anderszins. Hoe dan ook Pater Piet stond voor hen klaar.

Ik wist niet wat ik van hem en zijn missie moest denken. Van huis uit katholiek – we deden er nauwelijks iets aan – kende ik de clerus slechts als afstandelijke mensen die zalvende woorden spraken tijdens begrafenissen en niet als lieden die in het Paard van Troje een sigaartje rookten en een praatje maakten met jongens zoals ik. Nadat een andere knaap, een paar jaar ouder, bij ons was aangeschoven en met hem begon te discussiëren over een religieus onderwerp, werd mijn twijfel wat minder. Waarover hun gesprek ging, herinner ik me niet. Wel weet ik dat ze het niet eens werden. ,,Die jongen is zoekende”, zei Pater Piet nadat de knaap was vertrokken.

Bij die gelegenheid gaf hij mij zijn visitekaartje. Het was opvallend groot en vermeldde in kapitalenPATER PIET met daarachter in broodletters lommerse en verder zijn adres en telefoonnummer.

Daarna heb ik hem nog vaak gezien in het jongerencentrum. Op een avond passeerde hij ons terwijl wij, Gerard en ik, door het Paard struinden. Gerard stootte me aan.,,Daar gaat Brave Piet”, zei hij sardonisch. Natuurlijk was die opmerking zogenaamd niet bestemd voor de oren van de pater, maar hij werd zo hard uitgesproken dat hij het wel moest horen. Pater Piet reageerde niet. Uit de glimlach die op zijn gezicht verscheen, maakte ik op dat hij het grapje wel kon waarderen. Een tijdje later kwamen we hem tegen in het Westeinde waar hij woonde. Hij begroette ons met een warm:,,Ha jongens!”

Tot echte conversatie tussen mij en Pater Piet is het daarna niet meer gekomen. Weliswaar had hij geprobeerd een brug te slaan, maar voor mij onzekere, weifelende tiener, was het een brug te ver. Jammer. De dood van mijn vader liet diepe voren bij mij achter en een gesprek met Pater Piet had wellicht wat licht gebracht in de duisternis waarin ik wandelde.

Het laatste wat ik me van Pater Piet herinner, is dat ik een paar jaar na de eerste ontmoeting, het was 1977, in een krant las dat hij was overleden. Hij werd 58 jaar, slechts een jaar ouder dan mijn vader. Het moet rond kerstmis zijn geweest want ik weet nog dat tijdens de kerstnacht in de Parkstraat Kerk een paar woorden aan zijn verscheiden werden gewijd. De voorganger memoreerde dat hij altijd had klaargestaan voor jongeren, dat hij huisde in een krotwoning om in hun nabijheid te kunnen zijn en hoe het jonge volkje hem diep bedroefd naar zijn laatste rustplaats had gebracht. “Eigenlijk zouden we allemaal moeten zijn als Pater Piet”, besloot hij.

Voorjaar 2018. Het Paard van Troje houdt fier stand als jongerentempel. Mijn kameraad Gerard ervoer zijn bestaan veel heftiger dan hij mij destijds liet merken, raakte aan de drugs, worstelde jaren met zichzelf en zijn omgeving en zette uiteindelijk een punt achter zijn leven.

Voor mij trok de duisternis langzaam op. Inmiddels ben ik een paar jaar ouder dan Pater Piet was toen hij stierf. Al heb ik hem slechts enkele malen vluchtig ontmoet, toen ik zijn foto in de krant zag, herkende ik hem meteen. Zijn visitekaartje bewaar ik nog altijd.

1 antwoord

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *