Mijn loopbaan als journalist en uitgever
Van 1 maart 1975 tot 31 maart 1998 heb ik in de dagjournalistiek gewerkt. Daarna was ik voor Hollandse Dagblad Combinatie (HDC, rechtsopvolger van Leidsch Dagblad en Damiate) tot december 2008 onder meer uitgever van magazines en boeken. Uiteindelijk ben ik toen ontslagen en met een goede regeling vertrokken. Sindsdien heb ik, mede dankzij andere financiële meevallers (onder meer vroegpensioen), niet meer hoeven werken.
Ik werd al vroeg met ‘de krant’ geconfronteerd. Onze buurvouw Van Goozen (Noordeinde 22, Hoogmade) was depothouder van de Leidse Courant, die toen (circa 1963) in ‘ons’ katholieke dorp bijna huis-aan-huis werd bezorgd. Ik bezorgde deze krant dagelijks in een buitenwijk (omgeving Oude Kerkweg, deel Noordeinde richting Rijpwetering), ongeveer 23 kranten totaal. Ik spaarde er een deel van mijn nieuwe fiets mee bij elkaar toen ik als 12-jarige naar de middelbare school ging, en ik woonde op het seminarie Beresteyn.
Na de middelbare school (Lucas-College, Voorschoten) had ik geen flauw idee wat voor werk ik zou gaan doen. Ik wilde wel studeren, had geen idee wat, en was te lui om het uit te gaan zoeken. Na de zomer stuurde mijn moeder mij naar het arbeidsbureau in Alphen aan den Rijn, waar ik uiteindelijk werk vond bij de Technische Unie als ‘assistent inkoper van blokkeukens’.
Leerling-journalist
Niet ongezellig, maar absoluut weinig boeiend. Ik wilde weg, journalist worden, en mijn jeugdvriend Gerd Spenkelink (mede-student op Beresteyn, Voorschoten, afkomstig uit Middenmeer) schreef namens mij een aantal sollicitatiebrieven naar regionale kranten in Leiden en Den Haag. Ik werd voor een gesprek uitgenodigd door Jan Leune, indertijd chef-redactie van de Leidse Courant (kopblad van het Binnenhof), gevestigd aan het Kort Rapenburg 2.
Onderdeel van de procedure was dat ik een bijeenkomst moest bezoeken (en een verslag schrijven) over Leidse problemen met werkgelegenheid, die werd gehouden in het Volkshuis aan de Apothekersdijk. Ik werd aangenomen, hoewel Jan Leune mijn havo-diploma op de grens vond, eigenlijk te laag, maar ik werd leerling-journalist.
Overigens was – tot mijn verbazing – de belangstelling voor het vak van journalist in die tijd niet heel groot. De School voor de Journalistiek (Utrecht) bestond al een flink aantal jaren. Wellicht had die geringe interesse te maken met het feit dat het slecht betaalde en dat de branche – zo’n beetje als laatste – geen 40-urige werkweek kende. Je had een zekere onregelmatigheidstoeslag (een paar procent per maand), maar je had geen poot om op te staan als je een werkweek had van 100 uur – mij nooit gebeurd hoor. Ik ging er bij de Leidse Courant 150 gulden op achteruit, vergeleken met mijn wat saaie baantje in de blokkeukens.
Tot oktober 1977 heb ik bij de Leidse Courant gewerkt met onder anderen Jan Leune (die later toetrad tot de hoofdredactie van Westerpers = Leidse Courant/Binnenhof), Ton Pieters (in die jaren waarschijnlijk de bekendste journalist van ons), Willem Scheer (later Binnenhof), Arjen Broekhuizen, Ad van Kaam (later sportredactie Leidsch Dagblad), Liesbeth Vogels, Frank Buurman, Wim Buijteweg (die Jan Leune na diens vertrek opvolgde als redactie-chef) en gezelligheidsfreak Theo Ringers (fotograaf) en de bijzondere en sympathieke Henk van den Ende, ook fotograaf, en een echte LC-fanaat (en actief anti-leidsch Dagblad; hij schreeuwde dat soms letterlijk van de daken; reed ook met een auto met op het dak een groot reclamebord voor de Leidse Courant).
Slechte prestaties
Mijn carrière ging met horten en stoten, want ik was geen snelle leerling, eigenwijs ook. Een ontsnappingsroute – want ze waren niet tevreden over mij – was overstappen naar de ‘concurrent’. Heel gebruikelijk in die tijd was de overstap naar Leidsch Dagblad. Door hoofdredacteur Han Mulder werd ik aangenomen als journalist in de derde klasse. Han vroeg me of ik een specialisme had (dat was schrikken voor mij), of een gebied waarvan ik meer dan gemiddeld kennis droeg. Ja, daar redde mijn kennis en ervaring met de katholieke kerk/seminarie mij. Ik wierp mij op als ‘katholiek’ deskundige. Ik ging aan de slag op de Duin- en Bollenstreek-redactie, waar toen ook Jan Westerlaken, Jos van der Meer (speciaal voor Katwijk) en Willem Fortuyn (later NOS) en Adriaan Brandenburg (die kwam twee jaar na mij) werkten. Ik had het metier nog steeds niet goed te pakken. Bovendien was ik geregeld een of twee dagen ziek door bovenmatig alcoholgebruik. Ik zal in die tijd geen prettige collega zijn geweest.

Een kunstwerk van glas-in-lood (gemonteerd nabij de entree van het gebouw aan die Witte Singel), naar een ontwerp van Ed Petit, als cadeau van het personeel voor het 125-jarig bestaan van Leidsch Dagblad in 1985. Op de foto de toenmalige directeur Gerard Koopman, daarachter Ron Honders.

De ochtendmis: chefs en hoofdredactie bepalen wat er op de voorpagina komt. Op de foto (vlnr) Pieter Rosier, Henk van der Post (plaatsvervangend chef Duin-en Bollenstreek), Koos Post, Ruud Paauw, Willem Fortuyn, Miep de Graaf en John Kroon.
Mijn werk en verantwoordelijkheid verbetert in de jaren tachtig, nadat ik – als toppunt van mijn alcoholisme op 7 december 1981 mijn auto in de auto met aanhanger van bloemenboer Hans Kanbier (Noordeinde) boor en die combinatie zeven meter verderop duw. Ik vloog door de voorruit, maar had nergens last van omdat ik door de alcohol verdoofd was, een soort slappe vaatdoek. Ik had de hele middag ijskoude Jägermeister – naast bier – zitten drinken in café Bristol (Koos Klein) aan de Beestenmarkt. De volgende dag stond er in mijn eigen krant een fraaie foto met tekst van mijn verkreukelde auto (total-loss). Ik heb mij een paar dagen ziek gemeld…
Crisis hoofdredacteur
Enfin, voor mijzelf toen wel een paar conclusies getrokken: een jaar lang niks gedronken, gestopt met roken van zware shag en Gauloises. Ik werd ondanks ‘alles’ korte tijd later toch plaatsvervangend chef op de Duin- en Bollenstreek als journalist in de tweede klasse. In 1985 werd ik troubleshooter. Ik viel in op alle deelredacties – indien nodig. Vulde ‘gaten’ die het gevolg waren van de invoering van de arbeidstijdverkorting.
In 1986 werd ik tot mijn verrassing– daartoe licht gestimuleerd door hoofdredacteur Koos Metselaar die wilde dat die redactie krachtiger zou worden aangestuurd – chef van de stadsredactie (als journalist der eerste klasse). Koos was op de een of andere manier onder de indruk van mij geraakt. Dat had, denk, ik, te maken met de uitgave – op zijn initiatief – van het boek ‘De misdaad bij de Hogewoerdspoort’, geschreven door Leidenaar K. Stougie (uitgave april 1985 t.g.v. 125-jarig bestaan van het Leidsch Dagblad). Er moest nogal wat worden geëindredigeerd aan de tekst van Stougie, en ik behoedde – in zekere zin Koos als eindverantwoordelijke – voor een enorme blunder. Een deel van de plot (de vondst van het moordwapen) was namelijk op een verkeerde plek in de tekst terecht gekomen en door mij opgemerkt. Ik weet dat Koos verschrikkelijk blij was dat ik de tekst zo goed had gecorrigeerd.
Onze communicatie verslechterde zienderogen. Zeker, ik was niet makkelijk, nog steeds eigenwijs, maar Koos was in zijn hart geen journalist, kende dat lokale instinct ook helemaal niet. Een moeilijke periode volgt, want er ontstaan diepgaande verschillen van mening/visie tussen de staf van de redactie en het middle-management waarvan ik deel uitmaakte. Ik werd in die tijd voorzitter van de ondernemingsraad en was tot actie bereid over/voor van alles.

Journalisten schaken tegen Leidse gemeenteraadsleden (1978). Rechts journalist Gerard van Putten. Ik zit pal achter hem.
De ruzies en debatten leidden er toe dat het vertrouwen in de hoofdredacteur door de meerderheid van de redactie werd opgezegd, onder zekere sturing van Willem Fortuyn en mij. Hoofdredacteur Koos Metselaar vertrekt en wordt – na een jaar ongeveer – opgevolgd door Jan Geert Majoor die de oude staf verder ontmantelt. Op zijn verzoek vertrek ik naar Alphens Dagblad, naar het kantoor in de Julianastraat in Alphen aan den Rijn om daar een tijdje als chef te fungeren. Een leuke tijd, heel veel leuker dan op de stadsredactie waar toch wel wat journalisten zaten die redelijk blasé waren.

Actiebijeenkomst in kantine Leidsch Dagblad over de fusie tussen Leidsch en Haarlems Dagblad, met Henk van der Post aan het woord. Op de voorgrond directeuren Koopman (links, LD) en Van de Meije (Haarlems Dagblad).
Coupépolder
Ik hield mij in Alphen vooral met politieke verslaggeving bezig en dat betekende heel veel gedoe over de vuilnisbelt (Coupépolder). Ik kwam in contact met Cécile van Laar, een activiste die zich verzette tegen de (over het algemeen sussende) visie en gedrag van het Alphense gemeentebestuur. Als Alphens Dagblad hebben wij actiejournalistiek bedreven. Ik verbaasde mij over het gebrek aan technische (natuurkundige en scheikundige) kennis en achtergrond bij het ambtenarenapparaat en bij de verantwoordelijke wethouder De Jong, die door aanhoudende kritiek en research van met name Alphens Dagblad uiteindelijk opstapte.
Dankzij Cécile van Laar kreeg ik alle processen-verbaal in handen, die ooit in verband met vuilstortingen in de Coupépolder waren opgemaakt; van de licht naïeve, maar integere burgemeester Paats tot aan de jongste bediende die er toezicht hield. Het leverde een schat aan informatie op omtrent naïviteit en onkunde van veel mensen, overigens net zoals dat bij honderden andere vuilstortplaatsen in Nederland het geval was.

De gezellige redactie van het Alphens Dagblad op de bovenverdieping van het pand Julianastraat (53?) .(vlnr) Martin Hoekstra, Hans Koenekoop en Aad Rietveld en ik (foto 1991).
Ik vond dat gemeentebestuurders ruim tien jaar na Lekkerkerk (pas daar, in 1980 , begint ons land te merken dat we er op veel plekken een chemische janboel van hadden gemaakt; er werden in die tijd chemische verbindingen gevonden waarvan zelfs chemici het bestaan en vooral het effect niet kenden), stuitend achteloos/nonchalant bleven. Drie grote pagina’s heeft Alphens Dagblad er aan gewijd. We haalden er de landelijke pers en televisie mee.
Ik schat dat het mijn grootste journalistieke prestatie was, die uiteindelijk leidde tot de instelling van de Commissie-Engwirda die een jaar de tijd nam om de geschiedenis van de gifbelt in beeld te brengen. De conclusies waren vernietigend. Ernstige kritiek had de commissie op zowel het gemeentebestuur van Alphen als de dienst openbare werken (die viel onder wethouder De Jong). Zij dragen – aldus het eindrapport ,,verantwoordelijkheid voor het ontstaan en instandhouden van een klimaat waarin omkooppraktijken konden plaatsvinden.”
Adjuct-hoofdredacteur

‘Bezorgersdag 1993’. Leidinggevenden fietsen met een bezorger mee om ‘uit te vinden’ hoe dat werk is. Alsof ik dat niet wist na 5 jaar kranten bezorgen in mijn kinderjaren.

Spreekbeurt voor medewerkers van de sociale werkplaats (Gouda) over het werk van journalisten. De toehoorders, licht-geestelijk gehandicapt, waren vooral geïnteresseerd in politie-achtervolgingen (1993).
Mijn relatie met Jan Geert Majoor was uitstekend. Ik vond hem een bezielende leidsman. Bij zijn aantreden moest hij vorm/inhoud geven aan de samenwerking/fusie met Haarlems Dagblad. In Leiden wilden we eigenlijk he-le-maal niks. Ik weet niet hoeveel er gepraat is in die tijd; hoeveel adviseurs ik aan ‘mij’ voorbij heb zien trekken…
Tijdens dé cruciale vergadering legde Jan Geert het resultaat voor: alle centrale redacties (bijlagen, binnenland, economie, buitenland, etc.) zouden naar Haarlem gaan; Leidsch Dagblad regionaal behoudt eigen gezag/identiteit en eindredactie en vormgeving (dankzij de toen snel toenemende digitale mogelijkheden). Bijna iedereen was mordicus tegen.
Ik heb toen een ommezwaai gemaakt, nadat Majoor nadrukkelijk had laten weten dat méér er gewoon niet in zat, en dat hij zich ook niet met zo’n boodschap opnieuw naar de onderhandelingstafel zou laten sturen. In een zekere angst dat wellicht weer een – en nu een goede volgens mij – hoofdredacteur zou sneuvelen, riep ik de bijeenkomst op akkoord te gaan met het resultaat en weer enthousiast aan het werk te gaan. Ik denk – terugkijkend – dat als ik toen in Leiden nog zou hebben gezeten als chef-stadsredactie, ik wellicht andere dingen zou hebben gezegd. Maar sowieso was van invloed dat ik Jan Geert ‘een goeie’ vond, en dat ik dus in Alphen aan den Rijn was gestationeerd.
Het zal ruim een half jaar later zijn geweest (in januari 1992) dat Jan Geert Majoor mij vroeg mij om adjunct-hoofdredacteur te worden. Eerlijk gezegd had ik die ambitie nooit ontwaard in mijn brein; ik vond op dat moment zelfs (na ontmanteling van de staf) dat ik er niet geschikt voor was. Ik adviseerde Jan Geert om iemand van ‘buiten’ voor deze functie aan te trekken, maar hij bleef bij zijn besluit dat ik het moest worden.
Majoor zocht een plaatsvervanger die hij kon vertrouwen, een rechtlijnig iemand zonder dubbele agenda’s. Ze hebben mij gedurende mijn carrière veel kunnen verwijten, maar nooit dat ik een dubbele agenda had. Jan Geert zou medio 1992 naar Haarlem vertrekken om daar samen met Frans Nypels de redactie te leiden, samen met twee adjuncten op locatie.
Er werd in verband met mijn aanstaande benoeming een sollicitatiecommissie geformeerd bestaande uit Harm Jonker, hoofd P & O, Jan Rijsdam en een paar andere collega’s van wie ik de naam vergeten ben. Ja, het was doorgestoken kaart. Op 1 juni 1992 werd ik lid van de hoofdredactie van Dagbladuitgeverij Damiate, in de functie van adjunct-hoofdredacteur van het Leidsch Dagblad, verder bestaande uit de beide hoofdredacteuren Frans Nypels en Jan Geert Majoor, en de Haarlemse adjunct Leon Klein Schiphorst. Grappig te melden is dat Leon mij circa tien jaar daarvoor had afgewezen voor een functie op de regionale redactie in Haarlem, waarvan hij toen chef was.

De jury van ‘De Leidse Start, hier in Holiday Inn (1996?). Een wedstrijd voor beginnende ondernemers. De prijs ging naar degene met de beste strategie/ondernemersplan.

Met het Genootschap van Hoofdredacteuren naar Hoogovens (1994), waar wij de fabrieken bekeken en uitgebreid dineerden.
Stevige cursus
Van Majoor en toenmalig directeur Gijs Arnold kreeg ik het advies een stevige individualiteitscursus te gaan volgen bij een peperduur bureau in Amsterdam. Kennelijk om mijn ego te laten boetseren. Van de cursus maakte ook een vijfdaagse samenkomst deel uit in een hotel in Noordwijk met andere managers van wie de persoonlijkheid op de een of andere manier in de weg zat. Voor sommigen was de cursus slopend; en je werd ook echt gesloopt. Alles wat je vond en dacht werd neergesabeld. Sommigen barstten in huilbuien uit, één van ons moest zelfs geheel overstuur naar huis worden begeleid. Ik verbaasde mij toen al over deze psychologische terreuraanpak, maar ik heb mij staande gehouden met mijn eigen survivalinstinct van ‘mij pakken jullie niet!’ In de groep voelde ik mij meestal het sterkst; individueel was ik kwetsbaarder, vond ik. Mijn ‘grootste’ compliment was dat na afloop een van de ‘genadeloze’ cursusbegeleiders zich afvroeg ‘Of ik wel werkelijk had laten zien wie ik was’. Zijn kop en naam (Van K.) vergeet ik nooit, wat dat ook moge betekenen…
Er stonden mij als adjunct – naast mijn leerproces – een paar flinke opdrachten te wachten. Ten eerste het proces begeleiden om de door Damiate ‘aangekochte’ Leidse Courant-abonnees soepel binnen te halen/houden. Kort daarna verhuisde de krant naar de Rooseveltstraat, naar het (zeer onpraktische maar mooie) glazen kubusgebouw van de Leidse architect Hans Bik, die ik later ontmoette op een reis naar Polen, waar Leiden een jumelage onderhield met Torun.
Algemeen was er scepsis op de redactie over het verlaten van de binnenstad en het gebouw dat in opdracht door Dudok speciaal voor LD was ontworpen en gebouwd. De verhuizing heb ik ervaren als een mega-klus, maar leuk om zoiets gedetailleerds te volbrengen; alle processen moesten worden beschreven.
Bezuinigen
In het nieuwe gebouw aan de Rooseveltstraat proefde ik aanvankelijk een sfeer van verandering en vertrouwen, maar al snel werden we met de neus op vervelende feiten gedrukt. Het geld dat aan Sijthoff was betaald (ik meen 11 miljoen gulden, maar weet het niet zeker) voor ‘overname’ van LC-abonnees alsmede een aantal hah-bladen als Leidse Post/Zuid-Holland Post), werd in vijf achtereenvolgende jaren ten laste van onze exploitatie gebracht. Bovendien drukte de huur van ons nieuwe gebouw (het oude gebouw kostte na zoveel jaren nauwelijks iets) eveneens zwaar op de begroting.
In die jaren kregen we ook te maken met een andere boekhoudcultuur: het krantenbedrijf werd opgesplitst in onderdelen die alle winst moesten maken. Zo kwam er een separaat drukkerijbedrijf, een aparte verspreid-organisatie en een uitgeverij (de krant) die in feite al die andere bedrijven, die een eigen directie en staf kregen, moest gaan betalen. Van meet af aan was het bezuinigen. Door integratie van eindredactie en vormgeving konden de loonkosten flink worden terug gebracht. In feite ging eindredacteuren zelf vorm geen op beeldscherm en verdwenen er op de redactie circa 7 arbeidsplaatsen.

Joop Zoetemelk ontvangt (in de kantine van het Leidse politiebureau) een presentje voor zijn aanwezigheid en medewerking en voor het ‘weg schieten’ van de ruim 3000 deelnemers aan de Singelloop in 1995.

De redactie neemt in 1992 afscheid van adjunct-hoofdredacteur Ruud Paauw in café De Vergulde Kruik aan de Haarlemmerstraat. Tot aan zijn pensionering was Ruud vervolgens ombudsman van de krant.

Met Wilma Steverink (afdeling pr van de krant) en vriend IJsbrand van Rooijen op de tribune voor het Leidse stadhuis, wachtend op de 3-okotober-optocht (1995).
Ik genoot in de regel ten volle van het hoofdredacteurschap, maar vond de reorganisaties en aansturing van de redactie, die ik soms aanduidde als een kruiwagen met kikkers, wel steeds vermoeiender. Ik schreef tweewekelijks een column over lokale zaken, erg leuk om te doen. En er waren prettige verplichtingen als de internationale viering van 3 oktober in de Pieterskerk, een initiatief van burgemeester Cees Goekoop, oud-wethouder van Amsterdam. Bedrijven sponsorden de corenwijn en haring die naar alle uithoeken van de wereld werd gevlogen door KLM. Veel ambassades hadden een jaarlijkse haringparty dankzij dit initiatief. Leidsch Dagblad maakte daarvoor elk jaar een speciale ‘haringkrant’ die, gedeeltelijk in het Engels, de corenwijn en haring vergezelde.

Afzakkertje na de Elfstedentocht in februari 1996 in ‘Lunchroom Hendriks’ in de Donkersteeg. Op de rug gezien Frans Horst. Achter mij Chris Verplancke met zijn zoon Michel en geheel rechts Trudy Zoet.

De jurering van de Taptoe door Rini en Jan Karstens en mij (en Laila Driessen, niet op de foto), hier op de trappen van het stadhuis 1996.
Elk jaar was er ook de Singelloop, de enige keren in mijn leven dat ik flink kon drinken in het politiebureau aan de Langegracht. Met de toen nog 3M-marathon geheten hardloopwedstrijd, organiseerde de krant altijd een tap op de hoek van de Mare en de Singel, waar we gasten uitnodigden de marathon te aanschouwen. Bij de slager aan de overkant kochten we hapjes voor de gasten (vooral saté) en een paar jaren was ik gastheer. Met een biertje er bij kon ik dat hartstikke goed. De Leidse Start (wedstrijd tussen startende ondernemers: wie heeft best-doortimmerde plannen), samenwerking tussen een advocatenkantoor, een bank, de Kamer van Koophandel en LD was leuk om te doen. Ik was vaak jurylid.

Henriëtte van der Hoeven (mode/bijlagen, hier zittend links) kreeg bij haar vertrek naar Haarlem (1991?) door collega’s een modeshow aangeboden. Geheel rechts (in lange jurk met handtas) sta ik. Voorts (vlnr): Wim Schrijver, Raymond Peil, Rob van der Zanden, Ad van Kaam, Wim Dijkman, Roy Klopper, ik, Annemieke Ruygrok.
Ik merkte (te laat) dat ik de externe activiteiten te belangrijk begon te vinden, onder het mom dat dat goed was voor onze naam en commercie. Ik begon altijd vroeg, was meestal voor 7.00 uur als eerste op de krant, maar was bijna altijd om 12.00 uur weer weg, vaak voor vergaderingen in Haarlem (hoofdredactie) of elders of lunches met belangrijke mensen. Ik lunchte geregeld – twee keer per jaar – met wethouder Joop Walenkamp, buitengewoon aangenaam gezelschap, meestal in Allemansgeest. Ook een aantal keren met de rector-magnificus van de Leidse universiteit.

In gala op de internationale viering van het Leidse bevrijdingsfeest in de Pieterskerk, altijd op de vrijdag voorafgaand aan 3 oktober. Rechts, vriendin en collega Wilma Steverink, werkzaam op de pr-afdeling van onze krant.
Als adjunct-hoofdredacteur was ik lid van het Genootschap van Hoofdredacteuren, maar vond niks gezelligs aan die betweterige – niet anders dan ik – heertjes (nauwelijks dames), waar ik met mijn 36 jaar zo’n beetje de jongste was. Wat mij wel opviel is dat er vreselijk veel gezopen werd om die in aanleg povere sociale contacten lopende te houden. Nee, dat kostte me natuurlijk geen moeite.
Jaarlijks etentje Telegraaf
Eens per jaar, eens per twee jaren – ik weet het niet meer precies – was er een samenkomst van de hoofdredacteuren van het Telegraaf-concern.
Slechts door mijn alcoholische training kon ik mij staande houden tot ’s avonds laat toen ik met een nauwelijks verstaanbare Olde Kalter (hoofdredacteur Telegraaf) in een onbekend café aan het delibereren was over de rol van die krant in wat ik het ‘romantiseren van criminaliteit’ noemde. We waren ’s morgens overigens al om 11.00 uur aan de champagne gegaan in een goed restaurant – ik meen dat het Augusta was – in IJmuiden.

De sponsors van de internationale Haring & Corenwijnactie, een initiatief van Cees Goekoop, op bezoek bij KLM (mede-sponsor) op Schiphol.
In de Sinterklaastijd zaten we een aantal zaterdagen met collega’s in de lunchroom (wat later La Place werd) van Vroom & Dreesmann om bezoekers te helpen met het schrijven van gedichten. Altijd leuk om te doen, want wie niet kan rijmen is al snel tevreden met een paar ‘dichtregels’. En we werden uitstekend verzorgd.
In de loop der jaren was er geen directie meer in Leiden. Sociale verplichtingen, zoals condoleren in geval van overlijden van oud-collega’s, werden door mij gedaan. Ik had er geen moeite mee, vooral ook omdat ik de meeste oud-gedienden (en hun partners) een beetje kende van de seniorenfeestjes waar ik qualitate qua al jaren kwam, of ik kende ze van ‘huisbezoek’ in verband met het 125-jarig bestaan van Leidsch Dagblad in 1985. Bij de ‘oudjes’ bracht ik toen namens het bedrijf een blikken dienblad en voor de dames een sjaaltje en voor de mannen een stropdas, hetgeen bij een oud LD’er in het oude liedenhuis op de Waard meteen de kritische vraag opriep ‘waarom er geen geld af kon’.
Ik vond dat ‘we’ in Leiden de zaakjes redelijk op orde hadden, mede dankzij een redelijk goed (loyaal?) middenkader. Het moest echter allemaal weer op de schop, vond de meerderheid van de hoofdredactie, terwijl ik van reorganiseren dus al heel erg moe was. In december 1997 kreeg ik een tia, die zonder gevolgen bleef, maar door mij persoonlijk als signaal werd opgevat dat ik er mee moest stoppen. Het was met Jan Geert Majoor en directeur Ben Essenberg snel geregeld. Per 1 april 1998 werd Wim Bank mijn vervanger/tijdelijke opvolger, en ik werd vrijgemaakt voor klussen binnen het concern. Bijgaand foto’s van mijn afscheid in mei 1998 in restaurant Cronesteijn (toen mijn vaste lunchadres). Een Leids feessie, volgens velen. En dat was het ook.

De tweeling Joost en Chris Pierrot, uitbaters van voorheen ’t Derde Deurtje (thans Lemmy’s), en Koffiehuis Rembrandt.
Opdrachten
De eerste opdracht die ik kreeg was de mogelijkheden onderzoeken van zogeheten ‘regionale tv-vensters’ voor SBS6 binnen het gehele Telegraafconcern. De redenering was dat (regionale) journalisten toch ‘overal’ komen en tegelijk (met wat technische hulp) televisie en verhalen kunnen maken. Het project ontmoette veel kritiek bij de hoofdredacteuren in het concern, met uitzondering van Olde Kalter (Telegraaf) en Jan Geert Majoor. Jan Geert en ik zaten begin jaren negentig al veel meer op het spoor van multi-taskende journalisten die alle media konden bedienen, van huis-aan-huisbladen tot radio. Het project strandde uiteindelijk om financiële redenen: kwalitatief goede reclameboodschappen maken voor regionale vensters (beperkt bereik dus) bleek net zo duur als voor landelijk bereik; dat ondergroef het rendement.

De hoofdredactie (vlnr Jan Geert Majoor, Leon Klein Schiphorst en ik) bereidt het afscheid van onze collega Frans Nypels voor (1996).
Hans van Zenderen – hoofdredacteur van de Gooi- en Eemlander – leerde ik kennen vanwege bovenvermeld SBS6-onderzoek. Hij benaderde mij via-via als adviseur redactionele vernieuwing bij zijn krant. Een uitdagende klus, waarvoor ik strak de spelregels bepaalde, in essentie: geen vergadering duurt langer dan een uur, er komt een besluitenlijst en dan gaan we op basis daarvan verder. Het werkte goed.
Ik vond het journalistieke niveau van de krant laag, wel heel veel pretenties (luchtverplaatsing), grote zelfgenoegzaamheid over de dagelijkse commentaren over nationale en internationale kwestie, maar vrijwel nooit over lokale kwesties. Een krant die zich spiegelde in de groten der aarde die helaas geen lezer waren.
Wat ik er heb bereikt, weet ik niet. Er is mede door mij een pad geplaveid voor een ombudspagina voor lezers die slecht of niet werden gehoord door instanties en bedrijven, maar dat succes – de pagina bestaat bijna 20 jaar na dato nog steeds en gaat in alle regionale edities mee – is zeker ook bepaald door de twee redacteuren die de pagina gingen maken.
Ik moest onverwacht verdwijnen nadat ik – voor mijn gevoel – in een vileine val was getrapt. Iemand vroeg aan mij hoe ik vond dat een chef-stadsredactie moest functioneren. Ik schetste een generiek beeld van iemand met dynamiek en betrokkenheid, van iemand die wars is van veel instituties. En laat de toenmalige chef-stadsredactie van die krant nou precies het tegendeel zijn van mijn beschrijving. Zo werd dat doorverteld aan Hans van Zenderen, namelijk als directe kritiek van mij op die chef. Ik werd bij Hans ontboden die tegen mij zei dat ik de normen van fatsoen had overtreden, namelijk een mens in het roddelcircuit had beschadigd. Mijn uitleg had geen effect, ik moest het veld ruimen. Ik had overigens al eerder de indruk dat Van Zenderen mij lastig begon te vinden.
Betaald thuis
Van de zomer 1998 tot maart 1999 heb ik betaald thuis gezeten, heb mijn huis geverfd en andere klussen in en rond het huis aangepakt. Op verzoek van Jan Geert Majoor en Leon Klein Schiphorst heb ik vervolgens onderzoek gedaan/geïnventariseerd in Haarlem/IJmuiden welke bijzondere bijlages werden gemaakt. Dat was een ondoorzichtig circuit, waarbij vormgevers soms direct werden benaderd (en contant betaald) voor werk dat in de tijd van de baas werd verricht. Het was allemaal met de beste bedoelingen, maar het leidde tot oncontroleerbare processen en geldelijke beloningen. Het onderzoek en de resultaten legden de basis voor de nieuwe afdeling Speciale Producties, vestigingsplaats Haarlem, die zich onder mijn chefschap ging bezighouden met alle ‘afwijkende’ bijlages/producties, later ook journalistieke die gedeeltelijk door mij werden ‘vol geschreven’. Later werd ik ook ook nog chef van de ‘fotoredactie’, een samengeraapt zooitje ego’s dat onder hoofdredacteur Frans Nypels nooit enige sturende leiding had gekregen, dus dat ook niet van mij meer accepteerde.
Almere Vandaag
Dé leukste klus van mijn leven was de oprichting, samen met Tim Beldman, die werkte op de redactie van de Gooi- en Eemlander en in Almere woonde (en daarvoor beheerder was van een boekenzaak in ‘Buiten’). We kregen de opdracht van de directie om van scratch een dagblad op te gaan bouwen voor een snel groeiende stad die geen ‘eigen’ krant had. Het resulteerde uiteindelijk in een krant, Almere Vandaag genaamd, met binnenlands en buitenlands nieuws, die drie keer per week huis-aan-huis gratis werd verspreid. Uniek in Nederland. Een geweldige klus was het om tegen al traditionele ideeën en conventies in te roeien. We kregen veel ruimte van de directie om onze keuzes door te drukken, maar helaas vergat diezelfde directie in te grijpen in het commerciële circuit (‘oude’ mannen die oneindig belegen verkooppraatjes hielden en de dynamiek van Almere niet begrepen bleven zitten waar ze zaten), waardoor de exploitatie heel snel onder druk kwam te staan.

Tim Beldman en vormgever Peter van den Elshout (rechts) bladeren door de eerste exemplaren van Almere Vandaag die net vers van de Telegraaf-drukpersen zijn gekomen.
Verdere groei in Alkmaar
Mijn afdeling was een van de eerste die na de feitelijke samenvoeging/fusie met Alkmaar naar het kantoor op een bedrijfsterrein bij die stad verkaste. Onder mijn verantwoordelijkheid vielen uiteindelijk diverse andere afdelingen, zoals Verkoopondersteuning, MediaMenu (een digitale tool voor vormgeving van advertentiepagina’s in India – wat een ramp was dat!), de Studio (4/5 vormgevers van bijzondere advertenties en pagina’s), de Wijkkrant (maandelijkse digitale en printuitgave) in een paar wijken in Haarlem, vormgeving van boeken en magazines, en de uitgave van de maandelijkse krant van de Kamer van Koophandel in Alkmaar, alsmede de commerciële exploitatie daarvan. Uiteindelijk was de afdeling gegroeid tot een kleine 20 fte’s. Mijn salariskosten werden grotendeels betaald (terugverdiend) door de Kamer van Koophandel en subsidie van de gemeente Haarlem voor de Wijkkrant.
Henk exit
In 2008 heb ik in opdracht van de directie de afdeling gereorganiseerd, activiteiten afgestoten of gestopt. Uiteindelijk bleven er ruim 10 fte’s over. Door een toevalligheid (vanwege uitbreiding van het werk met boekenuitgaven, kon ik hogere en nieuwe selectie-eisen stellen) kon ik een paar van de beste krachten behouden. Ik voelde eigenlijk de bui al hangen dat ik met de reorganisatie ook mijn eigen vertrek had bespoedigd. Het duurde tot november 2008 voordat er een telefoontje kwam van de directiesecretaresse dat de beide directeuren met mij wilden spreken. Dat was nog nooit gebeurd, dus dan weet je wat er aan de hand is.
Ik kreeg ruimte om zelf te kunnen bepalen of ik meteen weg zou gaan of tot een half jaar zou wachten. Omdat er in het concern sprake was dat de afvloeiingsregelingen in het nieuwe jaar zouden versoberen, koos ik voor vertrek per 31 december 2008 en kreeg een flinke som geld mee op basis van bijna 31 arbeidsjaren. Sindsdien heb ik een stamrechtbv waaruit ik maandelijks geld haal. Sinds twee jaar heb ik vervroegd pensioen. Ik heb sinds mijn vertrek – ik was 52 – niet meer hoeven werken. Ik ben één dag ziek geweest van mijn ontslag, maar nam me direct voor niet te gaan zitten sippen en dippen. Ik ben een uitgeverijtje begonnen en heb een aantal bedrijfsboekjes voor mijn stiefneef Ton van der Plas (accountant in Noordwijk) uitgegeven, alsmede het door mijzelf geschreven sprookjesboek ‘Leidse Sprookjes en Zottigheden’ (2013) en in 2014 het boek ‘Haat en Liefde voor Japan’, het boeiende levensverhaal van de in 2016 op 99-jarige leeftijd overleden Charles van der Sloot, tot aan zijn pensioen cultureel attaché op de ambassade van Tokio.
Ik geniet van het ‘zoete’ niets doen; ik doe de dingen die ik leuk vind, en ik kon dat blijven doen ondanks de lichamelijke handicaps ( deels linkszijdig verlamd) die ik aan een herseninfarct in oktober 2014 heb overgehouden. Deze site www.leidsehenkie.nl ben ik begonnen om mijn geest scherp te houden, voor zo lang dat duurt uiteraard. Aan mij zal het niet liggen.
hvdp, april 2017
Zo’n artikel verdient tenminste één positieve reactie: 👍. Tot in alle eeuwigheid, amen.