Limburgse mijnwerker en kroegbaas laat diepe sporen na in Leidse horeca

In mijn horeca-herinneringen over Leiden uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw staat geschreven dat er in Leiden in ieder geval twee Limburgers – echte kroegtijgers – waren van ongeveer dezelfde leeftijd.

Als eerste noem ik Guus Schleijper, geboren op 2 augustus 1934 in Chèvremont in zuid-Limburg (vroeger een dorpje, thans een wijk van Kerkrade), omdat ik jaren in zijn café ‘Stella College’ kwam aan het Noordeinde 44 (thans cocktailbar Bon Vivant), en met hem het meeste heb meegemaakt.En zijn geboortedag herinner ik mij heel goed omdat ik die cijfers jarenlang in de zwarte lotto speelde (2,8, 34).

De ander was Al Triepels – geen kroegbaas – geboren in Valkenburg, een gezette ronde man die dagelijks zijn cafeetjes bezocht in een vast ritme en volgorde en soms eindigde – als hij zijn zakken nog niet vol had – bij café De Gouden Wagen aan het Noordeinde van Leen en Nel Cavé (geboren Vermeulen; het café was ooit van haar vader), dat altijd na sluitingstijd (na 01.00 uur) open was tot in de late uurtjes.

Al was een echt feestnummer, had kennelijk een zeker fortuin gemaakt als venter/verkoper van agrarische gebruiksvoorwerpen (rieken, schoppen, harken, etc). Jaren reed hij met een bestelwagen in de regio Leiden/Alphen bij boeren langs om zijn producten te slijten. Ook nadat hij stopte had hij nog weleens een handeltje met boeren. Hij leek daarmee succesvol in de ogen van veel Leidse kroegbezoekers, want hij reed altijd in duur ogende en glimmende maar gedateerde grote Mercedessen die hij meestal pal voor de ingang van het café parkeerde. Al wilde gezien worden, altijd in het pak en een dikke tiet geld, gokker ook. Meestal heel gezellig en anekdotisch.

‘Uit het raam gesprongen’

Al ontmoette ik in het café van Guus. Ze zaten altijd een beetje te vitten op elkaar. Dat duurde meestal te lang, het werd snel agressief, overigens zonder dat er wat gebeurde. Al deed in zekere zin denigrerend over het feit dat Guus mijnwerker was geweest. Dat was in mergelland en toeristisch Valkenburg een minderwaardig beroep. Guus maakte altijd grappen over de grootte van Als familie, ik meen 12 kinderen. En die zaten allemaal in het gekkenhuis, met uitzondering van Al, want die was uit het raam gespringen, was de vaste grap van Guus.

Guus achter zijn bar, circa 1975. Foto uit Leidse Courant waarin het ‘nieuwe’ café wordt voorgesteld.

Ik kwam in die tijd trouwens al geregeld in Valkenburg (vanaf mijn 16de, op de bromfiets), en leerde later in hotel Neerlandia (van Peter en Dineke Hendriks, geboren Jansen) Limburgers kennen, onder anderen Nico Packbier. Ik was geïnteresseerd in het verhaal van de ‘Bokkenrijders’, een boevenclub  die door de eeuwen heen in de nachtelijke uren de gegoede burgerij en rijke boeren beroofde. In de oude volksherinneringen stalen zij van de rijken om de buit onder de armen te verdelen. Zoals altijd en overal mankeerde het meestal aan het verdelen onder de armen. In de geschiedschrijving over de Bokkenrijders kwam ik zowel de namen Triepels als Packbier tegen als leden van die boevenbende.

Doordeweeks ’s avonds stond vrijwel altijd Guus’ charmante en slimme (slimmer dan Guus) vrouw Hely Aun achter de bar, een paar jaar ouder dan hij en geboren in Finland. Zij was een achternicht – zo vertelde zij toen – van de eveneens uit Finland afkomstige Bruno Aun, de stichter van het Duitse BrAun-concern (de hoofdletter in het midden van de officiële naam duidt op de familienaam Aun en de ‘Br’ van Bruno). Guus had Hely ontmoet in – ik meen – Vlaardingen waar hij (in de buurt) werkte als kraanmachinist en zij een lunchroom/horecagelegenheid exploiteerde.

Guus had trouwens in de jaren vijftig (van 1953-1964 in de mijn Julia in Eygelshoven die in 1974 sloot; bron artikel in Leidse Courant) in de steenkolenmijnen gewerkt, om na sluiting ervan in de jaren zestig naar de randstad af te reizen voor werk. Hij kreeg een relatie met Hely en om de een of andere reden viel hun oog op Leiden waar aan het Noordeinde een cafébedrijf te koop stond. Dat moet 1973 zijn geweest.

In de voormalige bakkerij Pernis (daarvoor Van Duyn) was midden jaren zestig (schat ik, want tot 1962 bestond Pernis nog blijkt uit advertenties in het Leidsch Dagblad) een cafébedrijf(ik sluit ook niet uit dat de bakkerij lange tijd leegstond) gebouwd. Dat werd door hen overgenomen en in 1974 geopend, hoewel Guus in het begin volgens mij er nog een tijdje bij bleef werken als kraanmachinist.

Ik kan mij trouwens (terugkijkend) niet aan de indruk onttrekken – ook al omdat hij met Hely in 1982/1983 vanwege belastingschuld en andere ellende naar Zuid-Afrika verhuisden/vluchtten – dat Guus een plek verliet als het te heet werd onder zijn voeten, als hij het te bont had gemaakt. Ik ken hem als een alcoholisch drinker die geregeld vervelend werd en ook echt ruzie zocht.

Kasteleins waren niet blij met Guus

Ze waren in Limburg misschien wel blij dat hij naar de Randstad vertrok. Geen van de kasteleins in Chèvremont/Kerkrade was blij toen Guus met ons (Sjouk Hoeven en ik) voor een rondje lokale cafés in 1979 binnen stapten, Guus voorop! Guus was er ook grof en onbeschoft. Het liep goed af. Maar Sjouk, die die route al eens eerder met Guus had gemaakt, herinnert zich de agressie en spanning die een eerder bezoek van Guus opleverde.

Guus verbouwde de zaak aan het Noordeinde tot het etablissement dat ik een aantal jaren later leerde kennen. Tot 1974 heette het café ‘Het Einde’, waarschijnlijk omdat gerekend vanuit de vroegere Doelen- en Morspoortkazernes het het laatste café was in het Noordeinde, en in overdrachtelijke zin natuurlijk ook ’topplezier’, het einde, betekende. Tot midden jaren zeventig kon er in het Noordeinde nog wat worden verdiend aan de dienstplichtige militairen. Er zaten in de tijd wel zes, zeven cafés aan en rond die straat..

Het horecabedrijf dat zij overnamen moet er wel heel beroerd hebben uitgezien, want wat Guus er aan opknapte zag er ook al niet erg florissant uit. Een vreemd soort plafond van allerlei soorten en groottes hout en in kakelbonte kleuren. Het was een beetje smoezelig, niet smerig. Een kleine bar links achter in de zaak met aan de voorzijde een klein Apollo biljart. Een pijpenla met wel flink wat barkrukken, maar nauwelijks (ruimte voor) stoelen en tafeltjes.

Henk van der Post met Tineke Lemaire aan de bar in Stella College. Ik schat 1980/1981.

Ik weet niet of zij meteen in 1974 met de koop van het horecabedrijf ook het onroerend goed hebben verworven. Wellicht is dat later gebeurd, want ik weet dat Guus en Hely kamers verhuurden aan een aantal studenten, van wie ik er soms ontmoette in het café (ik herinner mij een student met de bijzondere voornaam Ruurd). Het café was gevestigd in de vroegere winkel van de bakkerij. Later, ik schat in 1979, heb ik nog (een beetje) meegeholpen de achterliggende bakkerij (ovens waren al weg) te slopen en om te bouwen tot woon/slaapruimte waar Guus en Hely toen gingen wonen (tot dan toe woonden zij op de eerste etage achter/boven de zaak.

Stella College

Het kreeg al snel de naam ‘Stella College’. Volgens Guus (zegt hij in de Leidse Courant ) ontstond die naam gewoon in de volksmond, zeer waarschijnlijk ook omdat hij Stella (Artois) bier (toen tamelijk uniek voor Leiden) tapte. Reden trouwens voor veel Leidenaars om het café te mijden; zij zweerden (toen) bij Heineken en Amstel, het echte arbeidersbier. Uiteindelijk werd het de officiële naam, hoewel ik de toevoeging ‘college’ wel bijzonder vond voor een volkscafé, maar misschien was die toevoeging wel een idee van de er boven wonende studenten. Ik kwam er voor het eerst in 1977. Ik kende het uit ‘wilde’ verhalen, was nieuwsgierig maar dorst er niet alleen heen.

Met Sjouk Hoeven (links) dorst ik de ‘oversteek’ van de Gouden Leeuw naar Stella College wel aan. In het midden zijn vrouw Anneke Niuwenhuizen. Rechts Henk van der Post.

Ik schat dat ik in 1976 voor het eerst in het tegenover liggende café De Gouden Leeuw (van Piet Krekelaar, vaste medewerker Fred del Prado), kwam met Peter Kouwenhoven. Peter exploiteerde samen met zijn partner Henk van Putten (geboren rond 1940 als zoon van een orgeldraaier in de Janvossensteeg, overleden op 76-jarige leeftijd in Turkije) de Kleine Klikspaan aan de Langebrug, een café voor homoseksuelen Daarvoor heettte dat  Zodiac (toen eigendom van oud-leraar Nederlands op het Bonaventura Theo Joosten en zijn partner Martin Kuiper, de feitelijke  uitbater).

Ik kwam in de Kleine ‘Klik’ en, ik denk, dat op een zondagmiddag Peter mij vroeg of ik zin had een biertje te gaan drinken in De Gouden leeuw, het eerste echte Leidse volkscafé waar ik kwam. Wat gezellig vond ik dat: kaarten, biljarten, ouwehoeren.

Rechts Peter Kouwenhoven in de deuropening van ‘De Grote Klikspaan’ in de Doelensteeg, het voormalige Doelenhuis van Fu, bekend van de loempia’s die hij met zijn moeder verkocht aan de Hoogstraat. Door Peter kwam ik terecht in café De Gouden Leeuw.

Het werd een vast adres, waar ik – later – ook ging lunchen (Leidsch Dagblad, waar ik werkte, zat op de hoek van de Witte Singel/Noordeindeseplein) en biljarten (vaak met Willem Fortuyn). Overigens kende ik De Gouden Leeuw van daarvoor ook wel, maar alleen als vergaderplek (in het achterzaaltje) voor bijeenkomsten van de regionale afdeling van de NVJ (Nederlandse Vereniging van Journalisten), die ik vanaf 1975 af en toe bezocht.

Kennismaking met Guus en Hely

Het zal tijdens een stille avond zijn geweest in De Gouden Leeuw dat Sjouk Hoeven (die ik kende via zijn broer Pim die portier stond in de Kleine Klikspaan) voorstelde ‘over te steken’ naar Stella College. Als er in De Gouden Leeuw over Guus werd gesproken dan rees bij mij het beeld op van een tamelijke verwarde en onbeschofte idioot. Maar ik zou er na het eerste bezoek jarenlang vaste klant blijven, ook al zaten we er soms maar met drie klanten of minder aan de bar.

Guus stond in de regel s’ middags achter de toog en was altijd in voor een spelletje kaarten of biljarten. En ik was een écht spelletjesmens. En als Guus zijn eerste biertje nam deed ik met hem mee; ik was altijd de eerste klant, dagelijks dus, en vaak de laatste. In het weekeinde stond ik ’s middags soms voor de deur te wachten tot hij open ging (zo’n alcoholist was ik inmiddels geworden).

Reclamemateriaal zoals veel horecabedrijven dat in die tijd hadden: stickers, vooral luciferdoosjes. Er waren heel weinig mensen die niet rookten in de horeca midden jaren zeventig.

In Guus herkende ik zeker een mede-alcoholist. De kettingrokende Hely deed niet voor ons onder. Haar alcoholverslaving ergerde Guus, en hij probeerde haar drinken (sherry) overdag (’s morgens al) te verbieden – zo vertelde hij mij. Maar Hely verborg de flessen, tot op het toilet, totdat Guus haar betrapte. Ik denk niet dat hij haar sloeg, maar zeker weet ik het niet; een erg gelukkige indruk maakte ze op mij niet. Overigens een charmante stijlvolle vrouw, dat wel.

En natuurlijk werd er gepoft. Het kwam voor dat ik aan het einde van de maand al mijn beschikbare geld (als het salaris was gestort) moest afdragen aan Guus en Hely. Mijn schuld bij de Postbank (toen nog Post-, Cheque- en Girodienst geheten) liep snel op. Ik herinner mij dat deurwaarders – ergens in 1977 – contact opnamen met mijn baas (directeur Gerard Koopman van het Leidsch Dagblad) over mijn schuld aan de bank die inmiddels tot 18.000 gulden was opgelopen. Sedertdien had ik een betalingsregeling. Schandalig hoge rentes rekende de Postbank in die tijd, ik meen 17 procent op jaarbasis. Ik heb er zeker vier, vijf jaar over gedaan voordat ik schuldenvrij was.

Rustig café, weinig volk

Ik herinner mij niet dat het in Stella College – ook niet in de weekeinden – heel druk was.Het klantenbestand was wel – in mijn ogen – een bont gezelschap. Tot de dagelijkse bezoekers behoorde Jan Vierkant, een vakkundig timmerman, gescheiden, die woonde aan de Rijn en Schiekade. Hij behoorde met mij tot de vaste einde-middagploeg, een clubje van bonakers (soms biljarten, ’tien over rood’) om een drankje. Vaste prik in Stella College was dat de drank meteen werd uitgeserveerd als iemand verloren had. Je moest dus tempo houden.

In Leiden had je twee soorten bonaken, een vom met misére, zwabber (alle slagen zonder troef) en als hoogste bonaak (alle slagen halen met troef), en een vorm waarbij je alleen punten kon vragen (roem in de hand telde mee) met als hoogste bod weer de bonaak. De eerste vorm was voor sommigen te ingewikkeld. Het leuke van misére (geen slag halen) was dat je mee kon gaan. Dat was voor minder geoefenden soms wat ingewikkeld. En in sommige kroegen mocht je verzaken, althans als je daarop niet werd betrapt (‘aangehaald’), want dan zat je er meteen in voor een rondje. Bonaken was, zoals dat heette, een vuil spel.

Tot de avonddrinkers behoorde geregeld Tineke ‘baloog’, die haar bijnaam te danken had – denk ik – aan haar bolle ogen. Tineke kwam altijd aan het einde van de avond nadat ze haar zakken had gevuld aan de Beestenmarkt, waar ze ooit als prostituee haar geld verdiende, in de tijd dat de veemarkt nog in de stad werd gehouden. Op weg naar huis – ze woonde in de Genestetstraat – haalde ze nog een afzakkertje bij Stella College waar ze haar man belde – ene Henk uit een plattelandsdorpje ergens in Drenthe – die haar dan kwam ophalen met hun hondje. Dat dorpje, waar Henk was geboren, heb ik ooit gezien omdat ik Tineke en haar man daar een keer naar toe heb gebracht.

Dan was er geregeld in het weekeinde ook nog een homostel, van wie de ene De Wekker heette, en die volgens Guus ooit verbonden was (eigenaar) van het gelijknanmige hotel aan de Herengracht in Leiden. Zijn partner was ene Vermont die vrouw en kinderen had verlaten om mee te genieten van het kapitaal van De Wekker. Ze woonden ergens in Brabant, maar kwamen geregeld naar Leiden.

Een andere opmerkelijke gast was Hans, een magere, lange man altijd gekleed in dezelfde bruinkleurige lederen lange jas. Hans sprak vooral als hij veel had gedronken, en inderdaad, dan zei hij ook veel. Hij kreeg – zoals wel meer mensen die teveel drinken – dan ook altijd die wat agressieve masculine machohouding, zonder echt gevaarlijk te worden. Jaren later kwam ik hem nog eens tegen terwijl hij blikjes bier zat te drinken op een bankje in het Plantsoen, inderdaad weer in die lange jas. Ik heb hem tien euro gegeven voor een paar extra blikjes.

Op zaterdagavond kwam de familie Beij, vader, moeder, zoon en dochter met aanhang. Aardige mensen, echt Leids en ‘natuurlijk’ familie van Mary Beij, de Zangeres Zonder Naam.

In het weekeinde een barretje vol (20 mensen was een uitzondering) maar allemaal wel goede ‘innemers’.Vrijwel niemand verliet de kroeg onder de 25 gulden p.p. Het werd wel steeds rustiger. Uiteindelijk – zoals zoveel kasteleins van ouderwetse cafés in die tijd  – besloot Guus een biljartvereniging op te richten (dat krikte de omzet doordeweeks wat op). Dezelfde reden dat jaren later de meeste cafés een dartclub kregen. En natuurlijk werd ik –  een spelletjesmens als ik was –  lid van Guus’ biljartvereniging. Maar darten in cafés vond ik helemaal niks.

Stomdronken van de ijs- en echt ijskoude Jägermeister – leren drinken dankzij Guus – reed ik 7 december 1981 aan het eind van de middag mijn gifgroene Opel Manta total-loss tegen de auto met aanhanger van bloemenhandelaar Hans Kanbier. Ik stond in de krant bij mijn eigen werkgever Leidsch Dagblad. Knap gedaan!

Ik zat er doordeweeks in die tijd geregeld met Hely alleen. Guus was dan vaak in z’n eentje  op stap, want die vond het kennelijk in zijn eigen zaak ook niet meer erg gezellig. Ik kwam hem dan soms aan de ‘laatste’ bar in de stad tegen, de kroeg die illegaal tot laat (vroeg?) open was: café De Gouden Wagen (verderop – richting Haagweg – aan het Noordeinde van Leen Cavé en Nel Vermeulen – het café was ooit van haar vader). We dronken tot we niet meer konden (afgeladen, vol), vaak dubbele drankjes. Ik heb een periode gehad dat ik bier dronk met een glaasje pisang ambon of citroenbrandewijn er naast.  Er zat zoveel suiker in dat het borrelglas welhaast  aan je handen bleef plakken. Een alcoholist heeft nou eenmaal weinig principes als het om verslaving gaat.

Guus Schleijper (links) op zijn traditionele afzakadres bij Leen (midden) en Nel Cavé (rechts) van de Gouden Wagen. Guus had zo’n dikke bos haar dat klanten hem voor de grap beschuldigden dat hij een pruik droeg.

Van Guus leerde ik Jägermeister drinken, ijs – en ijskoud. We dronken uit puntglaasjes (halve borreltjes), maar wel met de snelheid van bier en met bier ernaast. Je – en vooral Guus – werd er gestoord van, agressief ook. Ik heb mijn auto er total loss door gereden. In december 1981 botste ik in coma (van die ‘heerlijke’ Jägermeister) op de auto met aanhanger van Hans Kanbier die een bloemenwinkel dreef aan het Noordeinde. Het was rond zes uur in de middag. Ik kwam toen overigens uit café Bristol aan de Beestenmarkt.

Guus koopt Derde Deurtje

Op een avond (in voorjaar 1979) nam Guus mij mee van zijn stille café naar het Derde Deurtje aan de Morsstraat/ hoek Smidsteeg). Het café had zijn oude naam te danken – aldus de overlevering – aan het feit dat er vroeger ook drank (maatjes jenever) werden verkocht. Wie zich vroeger in het café meldde voor die handel, kreeg steevast te horen ‘loop maar naar het derde deurtje in de steeg’.

Guus was trouwens een man die absoluut geen geheimen kon bewaren. Hij liet weten dat dat café binnenkort van hem zou zijn. Het was in die jaren een ‘echt’ Docos-café, in die zin dat het publiek dus vooral uit voetballers en supporters/fans van die katholieke voetbalclub bestond. Het was in die tijd in handen van Herman Stuifzand die er met vrouw en kinderen boven woonden. Herman was een liefhebber van paarden, en van gokken. Hij had dringend geld nodig om schulden te betalen. Hij leende van Guus 25.000 gulden om schuldeisers van het lijf te houden, vertelde Guus mij, met onder meer als (belofte) tegenprestatie dat Guus op termijn het café met onroerend goed mocht kopen.

Met een keurige advertentie in het Leidsch Dagblad neemt Herman Stuifzand afscheid van zijn klanten.

Waar Guus het geld vandaan haalde, geen flauw idee. Ik schat dat Hely redelijk geld heeft overgehouden aan de verkoop van goodwill/inventaris van haar lunchroom in Vlaardingen en dat Stella College daardoor niet te zwaar was belast (lage hypotheek). Guus hield niet van belasting betalen, dus er zal qua omzet heel wat zwart in zijn zakken zijn ‘verdwenen’. Er woonden bovendien zeker 4 studenten boven de zaak, die met de huur uiteindelijk voor het kapitaaltje moeten hebben gezorgd waarmee Guus uiteindelijk het Derde Deurtje kon kopen.

Topjaren van zwart geld

De jaren zeventig waren trouwens topjaren voor zwart werken en en zwart kopen en verkopen. Ik verdiende in 1975/’76 als aankomende journalist nog geen 800 gulden per maand. In het café (De Gouden Leeuw) kwam ik jongens tegen, jonger soms dan ik, die als opperman, 400 gulden in de week ‘verdienden’, zwart wel te verstaan. En tussen aanhalingstekens, want ik had zeker niet het idee dat er erg hard werd gewerkt in de bouw, want vrijdagmiddag trof ik ze altijd al vroeg (14.00 uur) in het café. Leidenaars stonden in de bouw überhaupt ook niet heel goed bekend. Er was toen al het gezegde dat als een Leidenaar een bui in de verte ziet aankomen, hij onmiddellijk het koffiehuis induikt, aan het zuipen slaat, en niet meer aan werken toekomt. In tegenstelling tot Katwijkers bijvoorbeeld die doorwerkten tot het weer het echt niet meer toe liet.

Ik heb toen werkelijk overwogen vanwege het geld over te stappen naar de bouw. Achteraf blij dat ik dat nooit heb gedaan. Mijn kameraad Ton Nieuwenhuizen (die ik leerde kennen in De Gouden Leeuw en die af en toe bij mij klust) vertelde mij dat hij eerste helft jaren zeventig al 800 gulden zwart in de week verdiende. En als je de WW of Ziektewet in ging/moest, dan werd het salaris op papier nog opgeklopt door de koppelbazen zodat je een dijk van een uitkering kreeg.

En er waren heel veel koppelbazen, niet alleen in Leiden, die soms schoenendozen vol contant geld hadden (hoorde ik van Aad van Delft, manager van de band Catapult en vooral notoir koppelbaas). Sommige koppelbazen waren geraffineerd en wekten bij hun personeel de indruk dat alles in orde was, maar er werden nooit lasten afgedragen aan belasting en verzekeringen en pensioen. Vakantiebonnen werden min of meer illegaal gekocht van werknemers die officieel ergens in vergelijkbaar branche aan het werk waren. Daarvoor werd soms drie tot vier keer de op de bon geprinte prijs betaald.

Het was zo’n normale handel dat ook ik zelfs een keer vakantiebonnen heb gekocht om die met veel winst te verkopen aan Karel Schimmel, de Leidenaar die hele albums vol had met vakantiezegels en altijd contant afrekende. Hij op zijn beurt verkocht de zegels weer aan de koppelbazen zodat hun personeel het idee had dat ze in vaste dienst waren. Dat liep uiteindelijk spaak nadat er controle ontstond, maar meestal waren de koppelbazen dan gevlogen of hadden hun eigen BV opgeblazen en kwamen daar door slechte rechtsregels altijd mee weg.

Dat totale gebrek aan regels en toezicht en controle gold ook horecabedrijven. Wie ‘zwart’ bier wilde (omzet buiten de boeken wilde houden) belde – wederom – bv. Karel Schimmel. Die kocht dan gewoon vaten bier bij Van der Valk in Voorschoten om die in zijn Opel stationwagen bij cafés af te leveren. Dat gebeurde open en bloot. Pas rond 1980 heeft de belasting door dat er op grote schaal werd gefraudeerd in de horeca. De actie ‘Schuimkraag’ heeft veel ondernemers op de rand van de afgrond gebracht. Zij vielen door de mand omdat de belasting de (zeer scheve) verhouding controleerde tussen ingekochte biervaten en koolzuurflessen. Dat leverde echt honderden miljoenen aan belastingen op.

Ruud Verplancke, Docos-man achter de bar

Ruud Verplancke achter de bar van ‘zijn’ Derde Deurtje, een redelijk populaire en hardwerkende kastelein en gastheer.

Niet alleen schat ik dus dat Guus (en Hely) zelf een bedrag bijeen hadden ‘gespaard’, de banken waren in die jaren makkelijk met lenen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat Guus ruim meer geld leende van de bank dan voor de aankoop van het Derde Deurtje noodzakelijk was. Niet lang na de aankoop ervan stroomde het geld bovendien met bakken binnen, want het café draaide toen als en tierelier.

De bovenliggende etages werden verbouwd voor kamerverhuur tegen toen al voor mijn gevoel extreme huren. De gehele etage (redelijk grote woonruimte) direct boven het café kostte 1000 gulden in de maand, het liefst contant aan Guus te voldoen. Ik herinner mij dat de etage werd verhuurd aan de Utrechtse autohandelaar Otto (hij verplaatste zich in de mooiste en duurste auto’s: Jaguar E-type, Rolls Royce) die samenwoonde met de zus van Ruud Verplancke die door Guus als kastelein werd ingehuurd.

Ruud aan het werk in ’t Deurtje, altijd even de bril recht op de neus zettend.

Een slimme zet, want Ruud (zoon van marktkoopman in koek Jan Verplancke, geboren 20-02-1923, overleden 31-08-2003, tevens jarenlang voorzitter van de Centrale Vereniging Ambulante Handel, broer ook van Chris, ooit ook marktkoopman koek en brood, later directeur Stadsparkeerplan Haagweg) was van Docos en gaf zijn baan als buschauffeur bij Beuk in Noordwijk er voor op om het Derde Deurtje te runnen. Hij staat pontificaal achter de bar in een artikel van 3 augustus 1979 in de Leidse Courant, vlak na de heropening van de zaak.

Guus moet gedacht hebben dat hij werkelijk een goudmijn had aangeboord. Overigens bespeurde ik dat het bezoek aan het Deurtje al in de tweede helft 1980 snel daalde, niet in de laatste plaats door een alcoholische en vervelende en agressieve Guus en een paar van zijn maatjes. Het waren culturen – zo zal ik het maar neutraliter noemen – die niet bij elkaar pasten.

Ik vermaakte mij er overigens prima (ging veel makkelijker met wie dan ook om), raakte bevriend met Ruud, en ging geregeld met hem stappen in homokroegen in Den Haag (na sluitingstijd van het Deurtje), maar Ruud was nog niet uit de kast gekomen. In het Deurtje was hij hetero-man. Hij had een vriendin in Zoeterwoude die voor mijn gevoel zijn homoseksualiteit mede moest maskeren.

Ruud werd ziek  – ik schat – eind april 1981. Hij had maag-darmkanker in een zeer ver gevorderd stadium. Hij overleed er aan op 31 mei, zeg maar grofweg vier weken later, 30 jaar oud nog maar.

Vader Jan Verplancke was in de tijd dat zijn zoon in ’t Deurtje werkte geregeld aanwezig voor een afzakkertje (cognacje). Meestal nadat hij onder meer in Katwijk bezig was geweest als regisseur van een amateur toneelclub aldaar. Op deze foto in het Leidsch Dagblad in 1988 toen hij – 65 jaar oud – afscheid nam als voorzitter van de Vereniging voor Ambulante Handelaren.

Duur huis aan Hoge Rijndijk

Waarschijnlijk ook in 1980 zijn Guus en Hely verhuisd van het Noordeinde naar een prachtige, kapitale woning aan de Hoge Rijndijk, vlakbij de Shell-benzinepomp, waar uiteraard wederom veel ruimte aan studenten werd verhuurd. Café Stella College was inmiddels (1980) verhuurd aan Hagenaar Nico en zijn vrouw Elly. Heel optimistisch waren zij naar Leiden verhuisd, gaan wonen in de door Guus opgeknapte bakkerij in het achterhuis. Aardige mensen, maar ongeschikt voor een deel van het volkse publiek (vooral Guus en een paar vrienden van hem) dat in de kroeg bleef hangen. Ik vermaakte me er meestal prima. Maar er kwam nauwelijks nieuw publiek, de omzet bleef achter, en uiteindelijk ging het bedrijf failliet.

Een korte tijd heette het café Elly en Nico. Op de foto (vlnr) kastelein Nico, Pim Hoeven, Henk van der Post en Pims vrouw Jolanda de Ligny.

In 1981 wordt het cafébedrijf overgenomen door Dick die jarenlang werkte in het toen zeer populaire café ’t Vattegat (thans – 2018 – ’t Fust aan de Garenmarkt). Hij was een sociaal en populaire en geestige kastelein, weet ik omdat ik er weleens kwam om een saté te eten (Vattegat was er een periode vermaard om). Maar een volle bar in ’t Vattegat is heel anders werken dan een klein barretje met drie mensen in zijn ‘nieuwe’ café. Hij was de eerste die het café trouwens een beetje opknapte. Er kwamen tafeltjes en zitjes. De kroeg kreeg de naam ‘De Snor’ (naar Dicks eigen fraaie exemplaar) en kreeg wat nieuw publiek, klanten van ’t Vattegat ook. Maar bepaalde vrienden van Guus, en ook hij zelf niet, konden eigenlijk geen nieuwe, andere mensen verdragen. Het gaf teveel spanningen. Nog geen half jaar later (begin 1982) trok Dick de deur achter zich dicht en ging werken in Scheveningen.

Financieel lijkt het allemaal voor de wind te gaan. Op een moment waren Guus en Hely eigenaren van drie panden: Stella College, ’t Derde Deurtje en de riante woning aan de Hoge Rijndijk. Er kwam in 1980 zelfs een dure auto voor de deur te staan, althans in de garage in de Smidsteeg, onderdeel van ’t Derde Deurtje. We reden er in mijn autootje (Honda Civic) voor naar Hessing in De Bilt, de importeur van de duurste automerken. Het werd evenwel een inruilauto die Guus daar kocht, een Rover SD1, een prachtig en zeer ruime en luxe automobiel in zilvergrijs, voor de prijs van 25.000 gulden.

Voor 25.000 gulden kocht Guus bij Hessing een tweedehands Roover in zilvergrijs. Hetzelfde model als op deze foto.

Guus en Hely (vooral Hely, Guus was in die tijd al liever lui dan moe) hadden na het overlijden van Ruud de werkzaamheden in ’t Derde Deurtje overgenomen. Het bezoek liep snel terug. Op verzoek van Guus heb ik drie maanden achter de bar gestaan, ik schat van eind juni tot eind september 1981.

Ik ging dan vroeg naar mijn werk bij het Leidsch Dagblad en vervolgens om 16.00 uur het café te openen. Dan werkte ik tot sluitingstijd om vervolgens vaak nog een afzakkertje te halen bij Wik van den Wijngaard in Leiderdorp, de kroeg die tot in de vroege ochtenduren open was. En dat allemaal met de auto, stomdronken vaak, echt roekeloos. Ik meldde me geregeld ziek, waarna mijn baas van de krant overwoog mij te later herkeuren. Dat kwam er gelukkig niet van.

Verkoop aan broers Pierrot

Op maandagen draaide ’t Derde Deurtje rond uit slecht. Soms sloot ik af met ruim 100 gulden in kas. In de loop van de week (zes dagen open, toen Ruud nog leefde zelfs zeven dagen) verbeterde het wel iets, en op vrijdag en zaterdag benaderde het de 1000 gulden. Aan het einde van de avond kwam Guus – ongeacht zijn alcoholische staat – altijd de kassa-inhoud ophalen (in zijn Roover). Pinnen bestond niet.  Alles werd contant betaald, trouwens weinig tot geen poffers in ’t Deurtje. Guus vertrouwde niemand. Bovendien had hij – zo concludeerde ik veel later – elke cent in die periode waarschijnlijk nodig om schuldeisers (banken, belastingen?) van zich af te houden.

De problemen werden nijpender en Guus verkocht het cafébedrijf in augustus/september aan de tweelingbroers Joost en Chris Pierrot, de jongste zonen van Pierrots Geschenkenhuis in de Maarsmansteeg, thans eigendom van hun broer Hans. Zij hadden elk 60.000 gulden geërfd van hun vader. En dat geld mochten zij pas aanspreken op hun 21ste. Ze waren net 22 toen ze voor 120.000 gulden ’t Derde Deurtje kochten, althans de goodwill en de inventaris. Vanwege mijn horeca-ervaring en zekere kennis van de klanten vroegen ze mij mee te helpen op de openingsdag van hun café, ergens eind september. Dat deed ik. Op 3 oktober vroegen ze mij ook te helpen, evenals Dick van de Snor. Ik koos voor mijn oude stamkroeg, voor Dick dus.

September 1981. Heropening Derde Deurtje, nu eigendom van Joost en Chris Pierrot. De barploeg (vlnr) Henk van der Post, Henk Maas, Joost Pierrot, Robin (?) en Chris Pierrot.

Wat er daarna met de ‘rijkdom’ van Guus gebeurde, weet ik niet goed. Kennelijk ploft de boel. Nog geen drie maanden nadat de Pierrots het café hebben gekocht wordt er beslag gelegd, ook op het cafébedrijf van de Pierrots. Kennelijk is er formeel niet(s) of te weinig getekend. De bank accepteert kennelijk niet dat het bedrijf reeds in andere handen was over gegaan. De boedel moet openbaar worden verkocht. Op de een of andere manier weten Joost en Chris te regelen dat zij het pand over kunnen nemen tegen een prijs die Guus (die heeft maar te slikken, want de banken bepalen) niet bevalt. Een deel van de schuld van Guus (inclusief verkoop van Stella College) wordt gesaneerd. Het pand aan de Hoge Rijndijk blijft nog buiten schot.

Guus zint het niet dat hem ‘zijn’ eigendommen afhandig zijn gemaakt. Hij verwijt het Joost en Chris. Ze zouden te weinig hebben betaald. Guus blijft klant van het Deurtje maar betaalt ‘opgenomen’ geld dat hij in de gokkast werpt niet, evenmin als zijn rekening. De jongens worden verder onder druk gezet als de kliek-Guus het klanten lastig maakt, ruzie maakt en mishandelt. Joost en Chris moeten zelfs een keer hun zaak uitvluchten.

Maar ze pikken dat niet en schakelen de gebroeders Bronk in om de veiligheid en rust weer terug te brengen in hun café. De probleemveroorzakers krijgen thuis bezoek van de Bronk-broeders voor een laatste waarschuwing. Guus krijgt een caféverbod. De rust keert weer en de Pierrots bouwen een goedlopend cafébedrijf op. Wat ze verdienen, investeren ze verstandig in stenen. Anno 2018 kun je zeggen dat het succesvolle ondernemers waren.

En Guus en Hely zijn in de tweede helft van 1982 ineens verdwenen. Uit het ‘vriendencircuit’ van Guus hoorde ik later dat zij zeer waarschijnlijk zijn vertrokken naar Zuid-Afrika, schulden en bezittingen (wat daarvan althans over was) achterlatend. Guus kennende wel met een dikke portemonnee met contanten. Hoe het ze daar is vergaan? Wie het weet mag het vertellen. De kans bestaat dat Guus nog leeft; hij zou dit jaar op 2 augustus 84 zijn geworden.

Stella College werd een restaurant, dat vanaf 1983 door verschillende exploitanten is uitgebaat. Ik heb er nog weleens gegeten in de periode dat het, naar ik meen, een Turks restaurant was.

Maar daarna is het toch weer kroeg geworden. Voor zover ik dat heb kunnen vinden op internet:

Het pand is gebouwd in 1860.

In 1937 is bakker J.v.d. Burg, voorheen firma J.M. Wolters, Brood en banketbakkerij er gevestigd.

Jaren vijftig, zestig: bakkerij Pernis, daarvoor Van Duyn.

1973: café Sella College.

1983/1984: diverse restaurants.

Sinds 1 januari 2009: Hardrock Café Brothers of Beer, 7 dagen open met rock, hardrock, metal en punk.

Maart 2013: Feestcafé Hoppa Leiden met dj’s, die volgens sommigen deed herinneren aan het oude Maalle Babbesfeertje. Na twee jaar kwam er e klad in klandizie, en moest Hoppa sluiten.

Het pand is thans eigendom van de familie Wiggers (Henny’s Rits) en is al enkele jaren een cocktailbar in handen van Arnaud.

Noordeinde 44, thans cocktailbar Bon Vivant, de plek waar ooit Guus’ café Stella College was gehuisvest.

3 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *