Kees Bonnet: ‘Naar een geheel ander leven bij het Leidsch Dagblad.
Kees Bonnet (1928 – 2021) werkte het grootste deel van zijn leven bij het Leidsch Dagblad, toen nog gevestigd in het prachtige Dudok-gebouw op de hoek Witte Singel/Noordeindeplein. Zijn beroepsleven liep anders dan hij ooit vermoedde. In 2011 schreef hij daarover onderstaand verhaal met hulp van Béatrice Staffeleu (voor internet) en zijn neef Jan Bonnet (correctie). Het is een uitgebreid verhaal geworden vol met (technische) informatie over lang verdwenen beroepen en oud vakmanschap, en over reorganisaties bij het Leidsch Dagblad. Het is ook wel een beetje een incrowd-verhaal. Dit verhaal bereikte mij via zijn neef Jan Bonnet met het verzoek of ik dit wilde publiceren, overeenkomstig de wens van Kees.
Ik (Henk van der Post, www.leidsehenkie.nl) leerde Kees Bonnet al ‘vroeg’ kennen, want ik was een van die redacteuren (vanaf oktober 1977 toen ik er ging werken) die vaak bij hem (kassier) een voorschot vroeg op mijn declaratie, meestal nog voordat ik feitelijk kosten had gemaakt. Kees was een wat plechtig, stijf-formeel en rondbuikig heerschap, altijd gestoken in een wat sleets jasje. Hij had een heel bijzonder gevoel voor humor die lang niet door iedereen werd begrepen. Altijd kalm en bedaard, punctueel en principieel, zoals ook uit dit door hem geschreven verhaal over zijn loopbaan bij het Leidsch Dagblad moge blijken. ‘Der herr Bonnet ist immer gut gemütscht’ was zo’n beetje zijn lijfspreuk. Het woord ‘gemütscht’ (hij bedoelde gemutst in het Nederlands, in het Duits ‘gelaunt’) heb ik in het Duits op geen enkele schrijfwijze kunnen vinden. Dat was een stukje van zijn humor. Het duurde even voordat ik Bonnet om zijn persoonlijkheid leerde waarderen. Maar hij was voor mij waarlijk ‘mister Leidsch Dagblad’, een mooi karaktervol mens!
Wie had dat kunnen denken, dat het eeuwenoude ambacht van boekdrukken, geheel verdreven zou worden door de computer? Ik zeker niet. Mijn loopbaan begon op 1 maart 1943 toen ik binnen stapte bij de Boek – en Steendrukkerij P. J. Mulder & Zn, aan de Breestraat te Leiden, om daar als leerling-drukker te gaan werken. Ik werd in december van dat jaar 15 jaar.

Kees Bonnet begon als 14-jarige jongen op 1 maart 1943 als leerling-drukker bij de Boek – en Steendrukkerij P. J. Mulder & Zn, aan de Breestraat te Leiden.
Zo van de schoolbanken, en dan 48 uur werken per week, dat valt niet mee. De opleiding verliep niet zoals het hoort. Ik moest de heren Mulder er geregeld aan herinneren dat ik een vierjarig leerlingencontract had om het boekdrukken te leren, en geen hulp was in de steendrukkerij, of aangenomen was voor huishoudelijk werk en boodschappen doen voor mevrouw Mulder. Dat huishoudelijk werk en de straat schrobben, deed ik met opzet verkeerd. Van mevrouw Mulder mocht ik niet meer helpen. Prima. Je was al vlug brutaal wanneer je protesteerde. Mulder vroeg daarom contractbreuk aan, want ik was een brutale jongen. Hij had al eens eerder een contract willen verbreken van een leerling. Na een onderzoek door de centrale Opleidingscommissie, kreeg Mulder te horen dat wanneer hij weer een contract wilde verbreken, hij geen leerlingen meer mocht opleiden. Ik bleef dus bij Mulder in dienst.
Zoals in de gildetijd werden de begrippen leerling, jonggezel, gezel en leermeestergezel in die tijd nog steeds gebruikt. Voor jonggezel moest je examen doen, gezel werd je op je 21ste jaar. Voor leermeestergezel moest je ook examen doen. Na de oorlog deed ik dus ook examen voor: jonggezeldrukker, slaagde daarvoor, ondanks de slechte opleiding. Omdat de Ambachtsschool, aan de Haagweg in Leiden, in de Oorlogswinter van (1944 – 1945) gesloten was, kon ik de theorielessen, op zaterdagmiddag van 14.00 uur tot 16.00 uur, niet volgen. In de Oorlogswinter was één ding nog belangrijker, namelijk ‘eten’!
Na mijn examen verliet ik op 4 september 1948 drukkerij Mulder, om op 8 september 1948 mijn militaire dienstplicht te vervullen, in Nederland en bijna twee jaar in Nederlands Oost-Indië. Op 28 oktober 1950 kwam ik thuis uit Nederlandsch-Indië. Na een maand verlof ging ik weer drukken bij drukkerij Mulder. De zaak was er niet beter op geworden, integendeel. Wanneer er alleen nog papier geleverd wordt tegen contante betaling, dan is het mis met dat bedrijf.
Een vrouwelijke collega vroeg mij een avondje op visite om wat vertellen over Indië. Ik vertelde aan haar man ook over de papier-leverancier. Hij werkte bij het Leidsch Dagblad. ,,Wegwezen daar”, zei hij na mijn verhaal: ,,Kom bij het Leidsch Dagblad werken, wij kunnen wel een drukker gebruiken.” Hij effende de weg voor een sollicitatiegesprek. Ik werd aangenomen, zodat ik op 9 april 1951 de handelsdrukkerij van het Leidsch Dagblad betrad. Daar werden de week- en maandbladen, alle voorkomende drukwerken en natuurlijk ook al het drukwerk voor intern gebruik gemaakt. De variatie in drukwerk, maakte dat ik me in het vak beter kon bekwamen. De zaak betaalde een twee jaar durende schriftelijke cursus voor leermeestergezel. In de Amsterdamse Grafische School deed ik met goed gevolg mijn examen. Nu ik leermeestergezel-boekdrukker was, werd ik spoedig chef van de handelsdrukkerij. Wanneer het rustig was in de drukkerij, ging ik de stypeur helpen in de stereotypeafdeling. Zeker in de zomermaanden, er verschenen dan geen week- en maandbladen.
Wegens ziekte van de stypeur, stond ik drie maanden alleen te werken in de styp. De drukkerijbinder kwam mij soms helpen, want hij had nu ook minder vouw- en nietwerk. Het werk van de stypeur was veelomvattend. Het belangrijkste was, om van horizontale beelddragers, halfronde loden beelddragers te maken voor de rotatiepers. In de afdeling ‘opmaak’ werd de loden zetregels uit de machinezetterij in een platte bak samengevoegd tot een pagina. In overleg met de ‘Steen-redacteur’ maakte de ‘opmaker’ de tekstpagina tot een mooi overzichtelijke pagina. Hij verdeelde het wit, maakte kaders van sierlijnen of kolomlijnen (overlijdensberichten).
Om van deze platte horizontale pagina een halfronde loden pagina te maken, werd in speciaal vochtig karton, het beeld gepreegd de papieren matrijs. Nu ging de stypeur met deze matrijs aan de slag, Hij sneed de matrijs op maat, plakte in gedeeltes die ’wit’ moesten blijven in de krant, viltachtige papieren stroken, zodat in de drukplaat, dit gedeelte verdiept werd. Hij droogde de matrijs in een ronddraaiende droogtrommel. De nu halfronde matrijs, paste in een halfronde gietvorm, automatisch werd er 230 graden Celsius lood op gegoten, even wachten, na openen van de gietpan kon je de hete ronde styp eruit halen, niet met blote handen, maar met grote dikke vilten doeken. Daarna afkoelen met water, drogen en klaar was de pagina voor de rotatiepers.
De advertentiepagina’s werden ook zo bewerkt. Met dit verschil dat het nu geen regels waren, doch platte loden styps. Advertentiebureaus leverden de advertenties aan in de vorm van papieren matrijzen. De stypeur bewerkte deze matrijs als boven beschreven. Op het vlakstypgietapparaat goot hij met de hand het hete lood uit een klein pannetje, op de matrijs. Om de temperatuur van het gesmolten lood te controleren, gebruikte hij een opgerold stuk krantenpapier, vlug stak hij de rol in het hete lood, wanneer de temperatuur te hoog was, schroeide het papier, bij te lage temperatuur bleef het lood aan de rol papier hangen. De styp was nog niet met de blote handen aan te vatten.
Om de afkoeling te bevorderen, hakte hij de aangegoten kraag eraf. Wanneer de styp gekoeld was, kon het met de hand bewerkt worden. De gedeeltes die wit moesten blijven in de krant, werden dieper uitgefreesd. De zijkanten gladgeschaafd, en werd de styp op de juiste hoogte geschaafd. Later kocht het L.D. een halfautomatisch vlakstyp-gietapparaat met een thermostaat.
Je hoefde je als stypeur niet te vervelen er waren altijd wel papieren matrijzen van advertenties, die op een latere datum geplaatst moesten worden. In de ‘opmaak’ wanneer de rotatiepers draaide, was men in de opmaak druk bezig om de oude pagina’s op te ruimen. De zetregels werden in lange ijzeren bakken gelegd. Die bakken werden naar de stype gereden. De stypeur leegde deze bakken in een grote ketel. Wanneer de ketel vol was, werd het lood gesmolten. Onder deze ketel was een grote kraan, na het openen stroomde het hete lood in drie smalle langen vormen, zo maakte hij drie lange lodenstaven voor de zetmachines en kon het proces opnieuw beginnen.
Van tijd tot tijd moest het hete lood gereinigd worden. Voor de reiniging werd er speciaal poeder door het hete lood geroerd, dat ging gepaard met vieze rookwolken. Er was wel een ventilator, maar er waren geen afzuigers, zodat het enige wat je kon doen was, de grote ramen open zetten. Het vuil dat boven kwam drijven, werd eraf geschept en in kleine emmers gedaan. Die werden verstuurd naar een firma die het reinigde en er tin voor terugstuurde. Het zetlood is een legering van lood en tin. De stypeur deed een paar blokken tin in het lood, goed roeren, dit alles ging op de gok.
Er stond een machine waar de stypeur loden kolomlijnen, sierlijnen en interlinies tot elke gewenste lengte uit kon trekken. Ik had hem wel zien werken, echter zelf had ik er nog nooit aan gewerkt. Totdat een neef van mij ’s morgens eens kwam vragen hoe het ging in de styp. ,,Gaat het Kees in de styp?”,,Gaat wel goed hoor!” In de opmaak waren er geen interlinies meer. Dit zijn lodenlijnen waar je de tussenruimte tussen de regels mee kunt vergroten of verkleinen.
De opmakers hadden tegen mijn neef gezegd dat hij het moest gaan vragen. ,,Hij is je oom!” Wij waren meer broers dan neef en oom! ..Zou jij interlinies kunnen maken voor ons?” Heel ‘toevallig’ kwam de assistent-bedrijfsleider binnen lopen. Hij bood meteen aan om mij daarmee te helpen. Pas nu zag ik dat de verwarming om het lood te smelten, aanstond. De machine was bedrijfsklaar. Samen zochten we naar de juiste mal. Oude mal eruit, nieuwe mal erin. Om goede interlinies te maken, was het even zoeken naar de juiste verhouding van warmte en kou, warmte om de mal warm te houden, en om de interlinies te koelen, de koud water toevoer afstellen. Het ging goed, prachtige interlinies met mooie lassen waren het geworden.
Door grote ramen was de styp gescheiden van het andere technisch gedeelte. De opmaak was dichtbij. De opmakers hadden nieuwsgierig staan kijken of ik het voor elkaar kreeg. Op het ‘uitlegblad’ van de machine zagen zij het aantal interlinies meer en meer worden. Toen ik opkeek, zag ik hun lachende gezichten en staken zij hun duim op!
Rotatiedrukker? Nee, dank u wel!
Ik hielp weleens de rotatiedrukkers en monteerde de loden, halfronde pagina’s op de juiste plaats op de cilinders. Twee rotatiedrukkers bedienden de grote rotatiepers. Toen zij alle twee ziek waren, zat men met de handen in het haar, de krant moest toch verschijnen. Zonder meer werd er aangenomen dat Kees Bonnet dat wel kon. Een collega-opmaker hielp me met het doorvoeren van het bedrukte papier. De diverse papierbanen werden over gladde stangen samengevoegd en geleid naar de vouwmachine, die van de hele banen aparte kranten maakte, zie kartelrand aan de krant. ’s Avonds bekeek ik de krant met andere ogen. Die heb ik gedrukt, met hulp van een collega-opmaker.
De directie kwam tot de ontdekking dat er over één jaar geen rotatiedrukkers meer waren, want zij gingen praktisch gelijk met pensioen. De directeur, de heer J. W. Henny, vroeg of ik rotatiedrukker wilde worden. De rotatiepers was oud en smerig. Nodig moest één en ander vervangen worden. Natuurlijk vond ik het leuk en logisch dat Henny het aan mij vroeg. Voor een keer was het leuk om te helpen, doch tot mijn 65ste jaar rotatiedrukker? Nee, dat echt niet. ,,Nee, meneer Henny, tot aan mijn 65ste aan die baggermolen werken, nee, dank u wel!” Henny was zwaar beledigd en ik mocht niet meer helpen aan de rotatiepers.
Voor de boekbinderij werd een halfautomatische vouwmachine gekocht en een nietmachine. We konden nu sommige maandbladen zelf vouwen, nieten en schoon snijden. Nu de rotatiepers verboden terrein voor me was, ging ik de binder helpen en leerde ik vouwen, nieten en snijden. Wanneer hij met vakantie ging, kon ik ook zijn werk waarnemen.
De eerste grote computers werden kleiner en kleiner, maar des te groter werd hun invloed op de maatschappij, zo ook op de grafische industrie. Wie kan zich nu nog een wereld in denken zonder computers? Ook de offsetdruk won meer en meer terrein. Grote en kleine firma’s schaften zich een offsetpers aan, namen een offsetdrukker in dienst en drukten nu zelf hun drukwerk. Prachtige vier-kleurenplaten, waar we als oude drukkerij vier drukgangen voor nodig hadden, werden nu in één keer binnen enkele minuten gemaakt op de computer. Dat was ook goed te merken in de handelsdrukkerij. Er was nog één zetmachine en een machinezetter. Soms zette ik met losse letters wat zetwerk, sneed het papier en drukte het op een degelpers, pakte het in en vroeg of ik nu ook de rekening mocht innen. Uiteindelijk werd er een offsetpersje gekocht. Mijn collega-drukker werd offsetdrukker en ik zou leren hoe je de offsetplaten moest maken en deed ik correctiewerk. Er kwam een werkbespreking: Nee, niet in een restaurant, gewoon in een kamer in het Leidsch Dagblad-gebouw. Mijn nieuwe taak werd papier inkopen en platen maken voor de offset. Geen van tweeën zag ik zitten, maar wat wil je? Toen ik bij de krant ging werken, werd in advertenties om grafisch personeel te werven, een huurhuis aangeboden; nu zag de werkgever je liever vandaag dan morgen vertrekken.
Een ander leven: kassier
Ongeveer een week later vroeg de (nieuwe) directeur de heer G. Koopman, of ik op zijn kantoor wilde komen. Dat was op een vrijdagmiddag in september 1977. Ik was 49 jaar. Wat was er aan de hand? Was ik nu toch overtollig geworden? Vol spanning ging ik naar hem toe. Des te groter was mijn verbazing, toen meneer Koopman vroeg of ik de heer Van Oosten op wilde volgen als kassier. Van Oosten ging in januari 1978 op z’n 65ste met pensioen. Koopman moest lachen om mijn verbaasde gezicht. ,,Ja, ik zie meneer Van Oosten weleens met die geldkist lopen, maar ik heb geen idee wat zijn werk is.” ,,Daarvoor bent u nu hier. U hebt geen boekhouddiploma, dat hebt u niet nodig. U bent precies en secuur, u kent het hele bedrijf, bijna alle technische werkzaamheden kunt u uitoefenen, daarom vraag ik u: Wilt u onze nieuwe kassier worden? U krijgt drie maanden de tijd om, om te scholen.” ,,Is dat wel voldoende, is dat niet wat kort?” vroeg ik. ,,Voor u niet, u bent nu chef van de handelsdrukkerij, met uw loon zit u aan het plafond. U behoudt alle voordelen die u hebt als chef, vakantie, enz. Met uw salaris staat nu op de drempel, u kunt weer opklimmen, alle voordelen van het kantoorleven krijgt u ook!” Ik had nog meer vragen. Meneer Koopman beantwoordde de vraag een beetje pissig met: ,,Als het nu niet gaat? Wat dan? Toe, meneer Bonnet dacht u nu werkelijk dat ik u zou vragen, wanneer ik enige twijfel had dat het niet zou gaan! Als u een gokje durft te wagen, dan doet u het. Bespreek het met uw vrouw, u hebt 14 dagen bedenktijd.” Hij stak me zijn hand toe en wenste me wijsheid en een prettig weekend.
Die vrijdagmiddag kwam ik met een bedrukt gezicht thuis (en dat voor een boekdrukker!) Mijn vrouw Leida was op de hoogte dat het in de handelsdrukkerij niet goed ging en wat mijn nieuwe functies zouden kunnen worden. ,,Wat is er aan de hand? Je kijkt zo benauwd!”
,,Vanmiddag heb ik een poosje met meneer Koopman zitten praten.”
,,Ben je ontslagen?”
,,Nee, hij vroeg of ik kassier wil worden.”
,,Verrek man, ik dacht dat je ontslagen werd.”
,,Ik weet niet wat ik moet doen.”
,,Ja, jij moet dat werk gaan doen!”
,,Als het maar goed gaat.”
,,Heb je dat besproken met meneer Koopman?”
,,Dat heb ik, hij werd een beetje pissig en zei: ‘Denkt u nu werkelijk dat wanneer ik enige twijfel had dat u dit niet kunt, ik u gevraagd zou hebben? Kom, meneer Bonnet, durf een gokje te wagen, u hebt veertien dagen bedenktijd.”
,,Nou, denk er dan rustig over na.”
Leida zei er geen woord meer over. ’s Zondags zei ik tegen haar, dat ik het aannam: Veertien dagen gaan lopen dubben, nee, dat wilde ik niet. Maandagmorgen vroeg ik of ik Koopman even kon spreken. ,,En?” vroeg hij toen ik tegenover hem stond. ,,Ik neem de uitdaging aan.”
,,Ik heb er alle vertrouwen in, meneer Bonnet.”
,,Ik hoop uw vertrouwen niet te beschamen. Mag ik het zelf tegen mijn collega’s zeggen?”
,,Nee, nog niet, ik kom het u persoonlijk zeggen, wanneer u het kunt vertellen.”
De collega’s in de drukkerij begrepen dat er iets aan de hand was, vrijdagmiddag een lang gesprek met de directeur en ’s maandags weer naar binnen, en nu gaan opruimen. Zij vroegen niets en ik zei niets. Totdat Koopman naar me toe kwam en zei dat ik het nu mocht vertellen.

Kees Bonnet vond bij het Leidsch Dagblad een heel ander leven dan hij ooit kon vermoeden. Foto circa 1995.
De reacties waren verschillend. In de drukkerij zeiden ze: ,,We dachten het wel dat er iets aan de hand was.” Maar kassier nee, dat hadden ze niet gedacht. Welgemeend feliciteerden ze me. Er waren er ook die hoopten dat ik toch nog ‘nee’ zou zeggen, ze verklaarden met voor gek om dat te gaan doen, dan konden zij een gok wagen naar die baan!!! Een eindredacteur kwam naar me toe: ,,Ik gun het je van harte, weet je wat het is, Bonnet? Alle goede typografen, de goede vakmensen, krijgen een andere functie aangeboden en wij, wij moeten nu met een stel halfwassen typografen de krant maken.”
In oktober 1977 ging ik naar het kantoor boven. Een net pak aan, het was het begin van ‘Een ander leven’! Naast meneer Van Oosten ging ik naar binnen, de grote geldkist droeg ik voor hem. ,,Nu gaan we het krijgen!” riep er één. De eerste dag, alleen kijken. De tweede dag, moest ik het geld tellen. De derde, weer ik wat meer. De vierde dag kwam meneer Van Oostens vrouw het baardstukje van de kluissleutel brengen. Zo’n kluissleutel bestond uit twee delen, een lange pook en een baardstukje. Ter bescherming, zat het baardstukje in een leren etui. Het baardstukje nam de kassier mee naar huis, de pook bleef in de bureaula liggen. ,,Mijn man vindt het naar voor u, hij is ziek, hij wenst u succes.”,,Het allerbeste met uw man” en ik dacht ‘wat nu?’ ik haalde het geld uit de kluis en ging naar boven. ,,Hoe moet dat nu? Meneer Van Oosten is ziek!” zei ik tegen de chef. ,,Meneer Bonnet: U hebt drie maanden inwerktijd. Dan laten we u na drie dagen niet zwemmen. Toe, Hans, ga jij eens naast de heer Bonnet zitten.’’ Hans haalde het ene boekhouddiploma na het andere, hij wist het goed op me over te brengen. Wat later leerde hij me veel over de B.T.W. Ik had de kas opgemaakt, en was nu toe aan de afwerking. Hans maakte het verder af, ik keek wat hij deed, van kijken kun je veel leren.
Toen na een week meneer Van Oosten terug kwam, ging ik rustig mijn gang. Hij zat naast mij. Het was een nare tijd voor hem; ik zei niets en vroeg niets, ik had mijn aandacht nodig. ,,Maak nu eens een foutje”, zei hij. Kennelijk verveelde hij zich. Hij ging vertellen over zijn jeugd: Hij had op de Christelijke lagere school met twee broers van mij gezeten. Hij vroeg naar mijn broers en vertelde over hun kwajongensstreken. Hij ging zitten zingen en ik moest naar zijn versjes luisteren… Luisteren en de kas opmaken, dat ging nog niet samen. ,,Je maakt een fout!” riep hij triomfantelijk.
Geld halen bij de bank
Ik wandelde met Van Oosten mee naar de bank, om geld te halen, ik droeg de aktetas. Wij stonden samen in de rij, het geld werd voor hem uitgeteld, iedereen kon meekijken. Wat een geld, zoveel? Allemachtig. Van Oosten droeg nu zelf de tas. We gingen met een tas vol geld Vroom & Dreesmann in. Ik vond dat onverantwoord. Van Oosten vond dat je gewoon moest doen, dan val je niet op. Een andere keer gingen we naar een restaurant in de Breestraat, dronken daar wat, de tas met geld stond tussen zijn benen op de grond. Ik zat niet prettig en dacht: ‘Dat ga ik zo niet doen!’
In januari 1978 ging ik formeel als kassier aan het werk. Toch eerst vertelde meneer Koopman mij: ,,Dat nu de puntjes op de ‘i’ werden gezet.’ Geen eigen geschreven briefjes meer om geld te halen, voortaan ging alles via interne kasstukken, getekend door de afdelingschefs. Ik kreeg een lijst wie er tekenbevoegdheid had en tot welk bedrag. Alles moest ondertekend zijn en van B.T.W. voorzien. Er waren er die dachten dat al die veranderingen van mij af kwamen en lieten dat duidelijk merken: ,,Wat ik wel niet dacht? Is het je in je bol geslagen, met je kasstukken? Denk je dat je Jezus Christus bent, nu je boven zit?” Dat werd me te gortig. Ik stapte naar Koopman en vertelde hem dat, en vroeg of hij de nieuwe regels op de mededelingenborden wilde laten ophangen, duidelijk van de directie. Het luwde, och, men was snel gewend aan de nieuwe situatie.
De tijd brak aan dat ik geld moest halen. Alles werd nog contant uitbetaald, behalve de salarissen. Het geld voor de lopers, de declaraties van de redactie, zij kregen dat geld ook in kleine, bruine enveloppen. Maar… dat geld halen. Daarom ging ik naar Koopman vertelde hem dat ik geen geld ging halen. ,,Wat krijgen we nu? Stopt u met kassier zijn?”
,,Dat niet, maar dat geld halen, dat zie ik zo niet zitten.” Ik vertelde aan Koopman hoe dat ging. ,,En zeg maar niet dat ik overdrijf, het staat in uw eigen krant: ‘Geldloper overvallen’.”
,,Het is uw krant ook”, lachte hij. ,,U hebt gelijk. U ziet het anders, het gaat jaren goed en dan opeens is het mis.”
,,Hoe ga ik dat nu doen?” vroeg ik.
,,Bel de bank, zij weten vast wel een oplossing.” De bank had een oplossing, ik hoefde niet in de rij te gaan staan. ,,U belt een dag van tevoren ons, u vertelt hoeveel en in wat voor coupures u het geld wilt hebben, u meldt zich, u wordt gehaald en in een aparte kamer wordt u geholpen, door de achteruitgang verlaat u de bank. Wel moet u een brief meenemen dat u de nieuwe kassier bent.” Later mocht ik niet meer alleen geld halen en weer later alleen nog met een bedrijfsauto.
Maar die brief.. Ik vertelde aan meneer Koopman wat de oplossing was en vroeg meteen of zijn secretaresse een brief mocht schrijven. ,,U kunt toch zelf wel een brief schrijven?” Voorzichtig ging ik zitten typen.
,,Moet u een brief schrijven, meneer Bonnet?” vroeg één van de dames.
Ik vertelde haar wat er in de brief moest staan. ,,Zal ik dat even voor u doen?” Nauwelijks had ik ‘Graag’ gezegd of haar vingers ratelden al over de toetsen. ,,Zo goed?” Na een kleine verandering, ging ik met de brief naar meneer Koopman. ,,Dat heeft u snel gedaan.´ ,,Ja, u hebt één secretaresse, ik heb er meer!”
Voor salaris-verhoging, zoals beloofd, moest ik eerst bewijzen dat ik het kassier-zijn aan kon. Toen Koopman zei: ,,Nu bent u echt onze kassier”, herinnerde ik hem wéér aan onze gesprekken toen hij vroeg of ik kassier wilde worden! Goed, ik kreeg opslag. Echter, toen ik hoorde hoe dat ging, nou nog mooier! Het was een sigaar uit eigen doos!
Voor diegene die een bepaalde tijd in de techniek werkte, was er een regeling, dat je om de drie maanden een toeslag kreeg, buiten je loonstrook. Deze toeslag, werd verdeeld over drie maanden, als loonsverhoging, ja het telde nu mee voor mijn pensioen! Ik ging er nu wel loonbelasting van betalen. Na nog een gesprek, nu met de personeelschef, kreeg ik er nog wat bij en tevens een lijstje wat ik over drie jaar zou gaan verdienen!
Nauwelijks zat ik boven op kantoor of de personeelschef kwam vragen of ik kwam helpen. ,,Daar begin ik niet aan.” ,,Toe, Bonnet het is alleen maar nummerwerk. Het is een kleine oplaag, je hoeft alleen maar te kijken of de nummerateurs goed werken, je weet het wel.” ‘Begin er niet aan’, zei ik tegen mezelf, dan zit je ’s morgens op kantoor en sta je ’s middags in de drukkerij. ,,Nee, ik doe het niet.” ,,Het is maar een half uur werk.” Toen we samen in de lift stonden, zei ik: ,,Het is de eerste- en de laatste keer, voor de drukkerij besta ik niet, begrepen?”
Maar ja, toen een jongeman mijn hulp kwam inroepen, hij vertelde wat er aan de hand was: Wanneer hij de degelpers aanzette, sloeg deze direct weer af, bezweek ik toch. ,,Heb je het stofzeefje schoongemaakt?” ,,Stofzeefje?”,,Dat stofzeefje in de zuigerslang. Zijn gezicht werd één groot vraagteken. Ik wist meteen wat er aan de hand was, maar ik zei. Och, hij had een opleiding voor handzetter gehad, in zijn leerlingentijd kwam hij met andere jongens ’s avonds bij ons thuis voor theorielessen. Hij had certificaten gehaald om zich verder te bekwamen in de grafische vakken. Maar ja, hij was geen drukker, wel een sportieve jongeman, profvoetballer (Bert Jansen) was hij, de meisjes mochten hem wel. ,,Ga nu met hem mee, meneer Bonnet, u bent het drukken toch nog niet verleerd”, riep één van de dames. ,,Nou, vooruit, omdat de dames het zeggen hoor! Bij de pers gekomen, schroefde ik de zuigerslang eraf.” ,,U gaat toch niet slopen?” riep hij. ,,Kijk wat ik doe, dan kun je het voortaan zelf doen.” Met mijn vingers haalde ik het papierstof uit de slang, nog een prop, ik voelde ja daar zat het zeefje, spoelde het schoon met water: ,,Hier, a.u.b. zet jij het zeefje erin en je moet het regelmatig schoonmaken, anders heb je weer problemen.” Hij bedankte me. Boven draaide de pers draait weer als een tierelier. Dat was de laatste keer dat ze mijn hulp inriepen.
Een meneer die de leiding had over de bezorgers, kwam vier lijsten brengen met de namen van de bezorgers en de bedragen waar zij recht op hadden. Toen meneer Van Oosten de zakjes vulde, had ik aan hem gevraagd, waarom hij dat niet anders deed, in vier parten. ,,Nee, doe dat niet, dan krijg je kasverschillen”, zei hij. Nu ik zelf moest gaan vullen, vroeg ik aan de chef of ik dat anders mocht doen, dan meneer Van Oosten. ,,Meneer Bonnet, wanneer u de zakjes anders wilt vullen, daar bent u vrij in, wanneer de lopers ontvangen waar ze recht op hebben en de kas klopt, dan is dat prima, toch? U hoeft geen toestemming te vragen, wanneer u wat wilt veranderen, dan doet u dat! U bent de kassier!”
Ik telde de vier lijsten apart na, deze vier bedragen moesten kloppen met het totaalbedrag dat op lijst vier stond. Ging de namen schrijven van de eerste lijst op de zakjes en het bedrag, turfde dit bedrag uit. Het totaal van de zakjes moest kloppen met het totaal van lijst één en de geturfde geldstukken. Ik haalde dit geld uit de kas, en telde het na. Toen vullen, het klopte! De zakjes dicht nieten, klaar was lijst één. Het was wel meer telwerk, maar het resultaat was verbluffend: In één middag was ik klaar. ,,Nu al klaar?” riepen ze in koor. ,,Meneer Van Oosten zat daar drie middagen aan te ploeteren. ‘En geen kasverschillen’, dacht ik.
Secuur declaraties controleren
De grote declaratieformulieren van de redactie werden bij mij gebracht. Ik ging op dezelfde manier te werk: Natellen, turven, enz. De declaraties werden uitgesplitst: De kosten van bv. de sportredacteuren drukte op de post sport, enz. De uitgesplitste bedragen moesten kloppen. Ik moest dus goed weten wie er op sport zat. Ik vroeg als zij veranderden van redactie of zij dat op hun declaratieformulier wilden schrijven. De declaraties werden nagekeken door de hoofdredacteur, dan door iemand van de eindredactie en dan door mij, wanneer het uitbetaald was, bracht ik ze bij meneer Koopman. Hij bracht ze getekend terug, daarna gingen zij het archief in.
De drukkerijbinder had een grote, lange doos voor me gemaakt. Met een doos vol zakjes ging ik naar de redactie, dan was het feest! Of dat hun enige inkomen was! Er waren redacteuren die een voorschot op hun declaratie namen, dat viel dan tegen. ,,Heb ik maar zo weinig?” vroegen sommige ongelovig. ,,Ja, je voorschotbon zit (half doormidden gescheurd en voldaan erop geschreven) in het zakje en op het zakje heb ik het óók nog geschreven, zie je!” Toen ik zelf gepensioneerd was en soms op de redactie kwam, riepen oudere journalisten: ,,Heeft u nog zakjes? Meneer Bonnet?”
Bij het nakijken van de declaraties, fronste ik soms m’n voorhoofd: Mag je dit ook worden gedeclareerd?” vroeg ik me af. Dan stapte ik naar Koopman. ,,Wilt u dit nakijken voordat ik het uitbetaal? Het klopt volgens mij niet.” ,,Legt u maar neer, u hoort ervan.” Soms een paar dagen later, als ik toch op het directiekantoor was, kreeg ik de declaratie terug. ,,Het is goed, ik heb het nagekeken, u kunt uitbetalen.” ,,Ik ben het niet met u eens meneer Koopman, u laat zich door dat stel op de redactie voor de gek houden, dat moet u niet goed vinden!” ,,Meneer Bonnet”, Koopman ging recht zitten: ,,U hebt mij erop gewezen, dat is goed, u blijft dat zo doen, wanneer ik zeg: ‘het is goed’ dan wens ik geen discussie daarover.” ,,Goed, meneer Koopman.” Bij de deur draaide ik me om en zei: ,,Ik ben het niet met u eens.” Koopman maakte het gebaar van ‘Wegwezen!’
Nog zo’n ‘fronsgeval’. Dat zocht ik zelf uit, bijvoorbeeld in het geval als journalisten met z’n tweeën naar een voetbalwedstrijd gingen in Amsterdam voor een verslag in de krant. Beiden declareerden zij kilometervergoeding. Dat was het leuk om uit te zoeken: A, zijn zij met één auto gegaan? B, of ieder met zijn eigen auto. Als zij met één auto waren gegaan, met wiens auto?
Maar ja, ik zag ook weleens wat over het hoofd. Meneer Koopman was boos op mij en riep kwaad: ,,Dat had u moeten zien, hij heeft fl. 12,– voor een lunch gedeclareerd, daar ontvangt hij een forfaitair bedrag voor. U zorgt dat dit geld terugbetaald wordt.” Hij gaf mij het betreffende declaratieformulier. ,,Het zal niet meer voorkomen, ik zorg dat die fl.12,– terugbetaald wordt.” Het was de redacteur die het kerkelijk nieuws (Simon de Groot) verzorgde, hij was de man er niet naar om de zaak op te lichten. Daarom zei ik zachtjes tegen hem: ,,Ik heb een uitbrander gekregen van Koopman: je mag geen fl. 12,– declareren voor die lunch, je ontvangt een forfaitair bedrag daarvoor, ik had dat moeten zien en jij moet het terugbetalen of ik trek het van je nieuwe declaratie af.” Hij riep hard: ,,Moet ik dat geld terugbetalen? Meteen stond de redactie overeind en spitsten zij hun oren. Nu ging hij het toelichten aan de redacteuren. Lachen en ‘foei, foei’ roepen, ‘ja, je wilde de zaak oplichten’. Toch vonden ze het kinderachtig van Koopman en dat hij mij stuurde om het terug te vragen… Maar ja, het was mijn werk!
Ik zat aan mijn bureau toen een jonge dame aan mij vroeg: “Bent u meneer Bonnet?” “Ja, ik ben Bonnet,” stond op en gaf haar een hand. Zij had een declaratieformulier in haar hand. Zij liep stage op de redactie, de hoofdredacteur had tegen haar gezegd dat ik haar misschien wel even tussendoor wilde helpen, dat kwam zij nu vragen. ,,Geef je declaratie maar, dan bekijk ik het.” Och, heden, er zaten alleen een paar buskaartjes aan, het was wel ondertekend, ik vroeg voor welke afdeling zij stage liep. ,,Voor de stadsredactie, meneer.’’ ,,Is dat alles? Die paar buskaartjes? Je mag wel meer declareren, weet je dat? Heb je een fiets en gebruik je die wel eens voor je werk voor de krant? Je mag fl.10,– declareren voor het gebruik van je fiets en fl.10,– voor tijdschriften of kranten, geen Engelse kranten, die liggen op de redactie. Mocht je geregeld meer uitgeven daaraan, dan ga je met je kassabonnen naar de hoofdredacteur.”
Zij tekende voor ontvangst, ik betaalde haar uit en zei lachend: ,,Als je een goede journalist wilt worden, moet je zorgen dat je declaratie hoger wordt.” Zij lachte, bedankte me en stopte vlug haar centjes weg.
Kassier, een rustig baantje
Het kassierswerk ging me vlugger af. De declaraties voor de redactie, dat was één keer per maand, zo ook het vullen van de zakjes voor de lopers. De laatste week van de maand was het druk, op de andere middagen had ik bijna geen werk. Ik vroeg of ze wat administratiewerk voor me hadden. “Och man, ga de boekingsnummers uit je hoofd leren, ga thuis theedrinken, dat deed meneer Van Oosten ook!” ,,Ik ben meneer Van Oosten niet!”
Een machinezetter kwam ook naar boven. Hij had in zijn avonduren Mulo- en een boekhouddiploma gehaald. Door de computer was ook zijn werk weggevaagd. Ook hij kreeg een andere functie aangeboden. Met hem maakte ik flauwe, grafische grapjes. Meneer Koopman had aan hem gevraagd of hij overzichten wilde maken van het aantal betaalde advertenties in millimeters. Vervolgens hoeveel millimeters er gepubliceerd werd voor charitatieve advertenties, bijv. van het Astmafonds. Hoeveel millimeters aan ‘eigen publiciteit en ten slotte hoeveel ‘wit’ (open ruimten in de advertentiepagina.) ,,Is dat een mooi werkje voor jou?” vroeg hij mij. Wij overlegden samen en hij vroeg of ik overzichtelijke lijsten kon maken. Met hulp van een stagiair lukte mij dat. Koopman reageerde: ,,Dat heeft u keurig gemaakt.”,,Dat heb ik niet gemaakt, maar die jongeman die stage loopt.” ,,Dan heeft hij dat keurig gedaan, u hebt uw zaakjes goed voor elkaar, daarboven!” Ik vertelde de stagiair dat de directeur hem had geprezen voor zijn werk, want ere wie ere toekomt.”
Mijn volgende klus was het aanpakken klachten over verkeerd geplaatste advertenties, foutieve rekeningen, enz. Wanneer ik een fout zag, ging ik altijd naar hetzelfde meisje, ging even naast haar zitten en zij zocht het in de computer op, soms was de fout al hersteld, of kon het nog op tijd hersteld worden. Anders kreeg de adverteerder direct een excuusbrief. Ik zag dat een hele advertentiepagina niet in rekening was gebracht. ,,U hebt uw salaris van deze maand al verdiend,” grapte ze. Het meisje dat het voor mij opzocht op de computer riep: “Als we Bonnetje toch niet hadden!”
Ik was al met de V.U.T. toen ik mijn oud typografencollega in de stad tegenkwam. Hij zat nu in Haarlem op de boekhouding. ,,Weet je dat controlewerk dat jij deed, dat schafte ze af, wie controleerde Bonnet? vroegen ze aan me. Het mooie is, het is weer ingevoerd! De klachten waren veel teveel geworden!” Dat was goed om te horen.
Uitbreiding met kantoor in Alphen aan den Rijn
In Alphen aan den Rijn en omgeving woonden veel abonnees. De directie besloot een Alphens Dagblad uit te geven, ook voor de omliggende dorpen. In een winkel in de Julianastraat, kwam het kantoor, boven zat de redactie. ,,Meneer Bonnet, nu we een kantoor hebben in Alphen, wil ik dat u zeker één keer in de twee maanden naar Alphen gaat, kascontrole en een praatje maken met de redactie, dan kennen zij u en u weet van wie u de declaraties naziet. Kunt u met uw eigen auto gaan? Uiteraard tegen kilometervergoeding”
,,Dat is prima, meneer Koopman.”
Ik belde Leida en zei dat ik thuis kwam om te lunchen, omdat ik naar ons nieuwe kantoor in Alphen ging, om eens kennis te maken. Leida vond het leuk voor me. De volgende keer vroeg ik of Leida zin had om mee te gaan naar Alphen, zij kon gaan winkelen en ik deed mijn werk. Leida voelde daar wel voor. We spraken af hoe laat ze bij het kantoor terug moest zijn. Leida stapte voor de afgesproken tijd het kantoor in. Nauwelijks binnen of de chef riep: ,,Maken jullie eens snel een kopje koffie voor mevrouw Bonnet, of heeft u liever thee?”
De V.V.V. in Katwijk aan Zee ging losse kranten voor het Leidsch Dagblad verkopen. De Katwijkse abonnees konden daar eventueel hun abonnementsgeld voldoen en advertenties opgeven.
V.V.V. wilde dat het cashgeld opgehaald moest worden. ,,Dat kunt u gaan halen”, vond Koopman. ,,Wel ja, nu moet ik ook nog naar Katwijk!” ,,Doe nu maar niet of u dat een ramp vindt, u moet niet voor elke gulden naar Katwijk rijden, ga met die mensen kennismaken en u bepaalt voor welk bedrag u naar hen gaat om te halen.” Hij legde de nadruk op u. Met de meneer van V.V.V. sprak ik af, dat hij mij zou bellen hoeveel geld hij voor L.D. had, ik bepaalde of ik het ging halen, of dat hij nog even door moest sparen. Wanneer het mooi weer was zei ik: ,,Ik ben er vanmiddag niet, ik ga naar Katwijk.”
Nu ik kassier was, was het beheren van de Jubileumkas, makkelijker, want de boekhouding in Haarlem stuurde mij een kasstuk voor hoeveel geld ik uit de L.D. kas mocht overboeken naar de Jubileumkas. Een van de dames die aan de balie werkte, was in het huwelijk getreden, ook naar haar receptie ging ik namens het Jubileumfonds, mijn bezoeken aan de recepties werden nu nog meer gewaardeerd. Meneer Koopman was er ook, met een glaasje wijn in onze hand, stonden we samen aan de bar te praten. Koopman ging vertellen over wat hij ’s avonds deed, waar hij woonde, hij werd echt persoonlijk. Ik luisterde aandachtig en dacht dat hij mij dat nu vertelde omdat ik nu kassier was.
,,Morgenmiddag geen brood en een appeltje meenemen, meneer Bonnet, u gaat met Jane en Jan ergens lunchen, een werkbespreking!” vertelde meneer Koopman. (Van dat appeltje wist hij, omdat we wel eens samen lunchten in het bedrijfsrestaurant en dan gaf ik hem een stuk van mijn appel.)
Maar lunchen ergens anders voor een werkbespreking: Dat was me nog nooit overkomen. Ja, ze zagen je in de techniek aankomen, een werkbespreking, in een restaurant! In Voorschoten gingen we lunchen. Ja, het werk kwam ook nog even ter sprake! ,,Lekker geluncht, meneer Bonnet, goede werkbespreking gehad?” wilde Koopman weten. Ik bedankte hem voor de lunch, moest zo nodig toch zeggen dat ik het overdreven vond en had meteen spijt dat ik dat eruit flapte.
,,Ach, kom nou toch” en hij ging zijn kantoor in. Het hoorde kennelijk bij ‘Het andere leven’.
Er gebeurde ook vervelende dingen. Net was ik terug van de w.c. of ik zag nog juist hoe een meisje de geldkist sloot en vlug op haar plaats ging zitten. Vlug voelde ik naar mijn sleutel, ja, die zat in mijn broekzak. Het flitste door mijn hoofd: ‘Hoe kwam zij aan een sleutel en wat moest zij in de geldkist doen?’ Ik vroeg het meteen: ,,Dat is gauw verteld, de sleutel heb ik van meneer Van Oosten gekregen en ik wilde even geld wisselen.”
,,Van Oosten heeft mij nooit verteld dat jij ook een sleutel hebt en dat wisselen kun je aan mij vragen; ik wil die sleutel van je hebben. Dit is direct afgelopen,” zei ik kwaad. “Vertrouwt u mij niet?” ,,Het is geen kwestie van vertrouwen, ik ben alleen verantwoordelijk voor dit geld en niet samen, als er kasverschillen zijn dan ben IK alleen daarvoor verantwoordelijk, dat moet je toch begrijpen, toe, geef die sleutel aan mij.”
Ze weigerde weer. ,,Ik vraag het je nog één keer, anders ga ik naar meneer Koopman dan moet hij beslissen of dit normaal is.”
,,Nou, ga naar Koopman!”
Meneer Koopman wist niet wat hij hoorde: ,,Heeft zij die sleutel van Van Oosten gekregen? Het moet toch niet gekker worden. U hebt gelijk dat u dit niet neemt, stuur ze meteen naar me toe!”
,,Je moet bij meneer Koopman komen.” ,,Hier heb je je sleutel” en gooide die naar me toe. ,,Dank je wel” en dacht ‘Het is goed met je’. Of dit de aanleiding was? Ik kreeg een nieuwe geldkist, veel kleiner, dus lichter. Toen ik terug kwam van een week vakantie stond er een nieuwe telmachine op mijn bureau. Nieuwsgierig zaten ze naar me te kijken. Hoe zou hij reageren? Ze lachten toen ik zei: ,,Een nieuwe telmachine, och, wat aardig.” ,,Dat ouwe kreng heb ik meegenomen”, zei Hans. Dat vond ik minder leuk, ik had dat ouwe kreng ook wel mee willen nemen!
Onverklaarbaar kasverschil
In een vakantie, voor 14 dagen. Zou Hans de kas doen. Terug van vakantie vertelde ik daarvan, nam de kas over, toch Hans had een minder prettige mededeling, er was een kastekort van fl. 200,–. ,,Hoe kan dat nu? vroeg ik. ,,Het beste paard struikelt wel eens, wil jij de kassen controleren? Jij vindt vast wel de fout die ik heb gemaakt.”
Hoe ik ook zocht, of de uitslagen op de kassastrook hetzelfde waren als de bedragen van de kasstukken. Ook de aanslagen van de ontvangsten waren goed. Inmiddels waren we 14 dagen verder, toen ik Hans kon vertellen dat ik geen verschillen kon vinden.
,,Dan sla je toch fl. 200,– uit op kasverschillen.
,,Dat gaat zomaar niet, Koopman moet een briefje tekenen, waarin ik verklaar hoe dit kasverschil is ontstaan.”
,,Dan schrijf je toch zo’n briefje en laat je Koopman tekenen!”
Dat ik in dat briefje zijn naam en datum noemde, dat zinde hem niet: ,,Je doet maar,” zei hij een beetje pissig. Het moet toch niet gekker worden, heb ik alles zitten controleren en nu is meneer beledigd dat ik het zo nauwkeurig heb op geschreven.
,,U hebt al die kassen van 14 dagen gecontroleerd? En nu stuurt hij u met een door u geschreven briefje om het bedrag uit te kunnen slaan. Het was beter geweest wanneer hij dit zelf had gemeld.” Meneer Koopman tekende. ,,Laat hem even bij me komen.”
,,Je moet bij meneer Koopman komen.” Met een lang gezicht kwam hij terug. Ik dacht: ’t Is goed met je’.
Er werden twee incasseerders in dienst genomen, het was een bijbaantje voor hen. Zij gingen naar abonnees die (na aanmaningen) nog niet hadden betaald. Als dat niet lukte werden abonnees vervolgens gebeld om ze te herinneren dat zij nog niet hadden betaald. Toen er geregeld werd gemeld dat zij het abonnementsgeld reeds hadden betaald aan een incasseerder, was duidelijk dat er iets niet goed ging. Ik vroeg de incasseerders om meteen door te geven als een abonnee had betaald, want het is ronduit vervelend als je onterecht wordt gemaand. ,,Ja, hij zou het regelen, echter morgen werd morgen…’’.
Ik accepteerde dat niet en liet weten dat ik naar Koopman zou stappen. ,,Ik ga ook naar Koopman”, zei hij lachend. Mijn telefoon rinkelde: “Met Koopman, kunt u even komen?” “Nou, dan ga ik ook maar naar meneer Koopman,” zei ik nu lachend. Hij kreeg van Koopman te horen: ,,Cashgeld en betaalcheques horen bij meneer Bonnet in de kluis en niet bij jou in je bureaula. ,,En u (Koopman sprak nu tegen mij) krijgt een kopie van de lijst die aan de incasseerder wordt meegegeven u gaat mee naar de spreekkamer, dan rekent u met de incasseerder af en behandelt het verder zoals het hoort.”
Ik keek de lijsten na en telde het geld, het was in orde. Ik had er een leuk baantje bij.
Dat kwam goed uit, want de krantenbezorgers moesten een giro-banknummer opgeven, zodat ik geen zakjes meer hoefde te vullen.
Nu ik er nog een baantje bij had, durfde ik om opslag te vragen. Ik vroeg aan Koopman of ik hem daarover kon spreken. Mijn dossier had hij al voor zich liggen. Ook het briefje wat ik over drie jaar zou gaan verdienen, ik had aan dat hele briefje niet meer gedacht. Maar hij kennelijk wel: ,,Kijk, dit is nu uw salaris.” Hij pakte het briefje. ,,Dit zou het worden in de toekomst, ziet u dat u nu al meer heeft?”
,,Nou ja, dan houdt alles op.”
,,Geeft u het nu al op?”
,,Ik ga hier niet als een bedelaar zitten, ik laat het aan u over.” Dat had ik niet moeten doen, ik had wel moeten bedelen, want nu kreeg ik er niets bij. Nou ja, het werk was naar mijn zin, ik had meer vrijheid dan in de techniek, ik ging naar Alphen, met of zonder Leida, naar Katwijk en zeker één keer in de week naar de bank op de Breestraat. Het leven was toch anders. Wanneer we nu een redacteur in de stad tegen kwamen, nam hij zijn hoed af: ,,Dag mevrouw, dag meneer Bonnet.” ,,Wat krijgen we nou, anders kon er een knikje vanaf,” zei Leida. ,,Als hij maar niet denkt dat hij een cent meer krijgt, voor zijn declaratie.” Het was wel leuk dat andere leven!
,,Hoe zit het hier met de telefoonvergoedingen, meneer Bonnet?” vroeg Koopman. ,,Dat is een puinhoop, meneer Koopman.”
Kwaad, smeed hij de deur dicht.
Even later, mijn telefoon rinkelde: ,,Met Koopman, ik wil u nu spreken!”
,,Mag ik misschien wat aan u vragen?”
,,Natuurlijk mag dat, dat het antwoord u niet bevalt, daar kan ik niets aan doen, ik ben geen diplomaat, ik zal u zeggen waarom ik dat zo vind. Sommige mogen de volledige telefoonrekening declareren, een ander, alleen de abonnementskosten, weer een ander, de helft van de rekening, de meeste redacteuren ontvangen een vast bedrag voor telefoonvergoeding, dat noem ik een puinhoop.”
,,Wilt u voor mij een lijst maken? Voor wie en hoeveel de telefoonvergoeding is, niet alleen via de declaraties, ook diegene die het over de giro of bank ontvangen.”
Och, Koopman was niet zo kwaad.
Op een middag ging ik even naar de kapper. Ik kon doen en laten wat ik wilde en de kapperszaak was dichtbij. Nauwelijks was ik in de kapsalon en ik zag dat de kapper de jas van meneer Koopman stond af te borstelen. Dat vond ik minder prettig. ,,Zo, meneer Bonnet, even het haar laten knippen?” Wat kon ik anders zeggen dan: ,,Ja, zo u ziet, meneer Koopman.” Koopman zei tegen de kapper: ,,Zult u mijn kassier netjes knippen?” De kapper was in zijn eer gekrenkt en antwoordde een beetje boos: ,,Iedereen wordt hier netjes geknipt, niet alleen uw kassier!” Koopman liep lachend weg.
De kapper informeerde onder het knippen of de niet-betaalde rekeningen uiteindelijk bij mij kwamen, hij noemde meteen een voorbeeld. ,,Wanneer ik een Nieuwjaarsadvertentie niet betaal, kunt u daar dan wat aan doen?” ,,Wanneer u bedoelt dat ik die rekening als voldaan moet beschouwen, nee, kapper, dat kan ik niet doen, het beste is dat u meteen betaalt, dat scheelt u incassokosten.”
Nieuwe balie zonder overleg
Zonder enig overleg werd er een nieuwe balie geplaatst. Nauwelijks was ik binnen of de dames van de balie gingen klagen tegen mij. Wanneer de lade van de kassa opensprong, kregen zij een stoot in hun maag. Sommige mensen vroegen of zij de krant even in mochten zien, meestal voor de kleine advertenties, daar was op deze balie geen plaats voor.
Er waren ook geen vakjes waar zij de diversen formuliertjes in konden leggen.
,,Wat vindt u daar nu van, Bonnet?” Ja, wat moest Bonnet daarvan vinden? Ik vond het niet goed dat het zonder enig overleg gedaan werd. Ik stond op het punt om de kluisdeur dicht te doen, toen meneer Koopman binnen stapte. ,,Mooie balie hè, meneer Bonnet.”
,,Ja, prachtig” en somde vlug op wat eraan mankeerde.
,,De kankerbrigade breekt los,” riep hij kwaad.
,,U moet ‘Ja- knikkers’ in dienst nemen, mooi meneer Koopman, prachtig meneer Koopman en achter uw rug roddelen, daar doe ik niet aan mee!”
Kwaad stapte hij zijn directiekantoor in.
In de loop van de ochtend een telefoontje van Koopman of ik langs wilde komen. ,,Waarom klagen de dames tegen u en niet tegen hun chef’’ vroeg hij.
,,Omdat hun chef niet met klachten bij u wil komen. Tegen de dames zegt hij: ‘dat zal ik regelen’, toch hij doet het niet.” Dat kun je niet blijven doen, dan gaan ze naar iemand anders, die wel wat zegt, al wordt dat niet in dank aangenomen!”
,,Ik zal het bespreken van de balie.”
Uiteindelijk kwam er een timmerman, die de balie moest aanpassen.
De oude balie stond tegen een muur en deed nu dienst als ‘leestafel’.
In een warme zomer, stond de airco volop te werken, de koude wind die het apparaat produceerde, vond ik niet prettig, we ruilden van plaats, en we ruilden nog een keer. Ze waren inschikkelijk genoeg. Er was een klein kamertje, de deur voor de toegang was er al jaren uit. Het was een doorloopkamer tot het archief, de deur die het archief afsloot was er wel.
Er werd aan mij gevraagd of ik daar wilde zitten. Het bureau stond tegen de verwarming. Het leek mij een prima plaats. Ik kon rustig mijn werk doen, als ik goed luisterde, hoorde ik wat ze bespraken, ik wilde niet altijd goed luisteren, want wanneer er één naar me toe kwam met: ,,Heeft u dit gehoord, meneer Bonnet?” Nee, dan had meneer Bonnet dat niet gehoord! Het was wel leuk om te horen wat ze over mij zeiden: ,,Durf jij Kees tegen hem te zeggen? Daar is geen durf aan, ik doe het niet, hij is ouder dan mijn vader, dan ga ik geen Kees zeggen. Ik zeg, ‘meneer Bonnet’ Hij heeft nooit gezegd: ‘Zeg maar Kees’, hij vindt het goed zo.” ,,Er zijn er genoeg die Kees zeggen.” ,,Ja, dat zijn de collega’s van de techniek.” ,,Er zijn er die oom tegen hem zeggen. Dat is een achterneef van hem, en Karel, (van het onderhoud) die zegt: “ome Kees,” ik zeg ‘meneer Bonnet’.”
Hiermee werd het gesprek geëindigd.
Het was een prima plaats, wanneer iemand me persoonlijk wilde spreken, dan pakte hij of zij een stoel en kwam even bij mij zitten. Toch wat meer privé.
Plotseling kreeg ik kascontrole. De jongeman die de kas kwam controleren, toonde mij de brieven waarin het accountantskantoor verklaarde dat hij gerechtigd was de kas te controleren. Gedurende het onderzoek kon ik niemand helpen. De kas was op slot totdat het onderzoek was afgerond. Hij vond geen fouten, had wel veel vragen, die ik allen tot zijn tevredenheid kon beantwoorden. Hij gaf mij een kopie van het rapport en zei: “Tot een volgende keer maar weer.”
Als het enigszins kon, gingen we drie keer per jaar met vakantie, een week in de voortijd, twee of drie weken in juni en een week in de natijd. Net vóór de week dat wij in de voortijd een week weggingen, kwam een redactrice mij vertellen dat zij wat artikelen aan het schrijven was, over wat mensen al zo doen bij het L.D.: wat gebeurt er allemaal voordat de krant bij de lezer in de bus wordt gedaan? ,,Mag ik bij u komen zitten om uw werk te beschrijven?”
Ik vond het goed, mits zij niets schreef over geldbedragen. Ik verbood haar woorden als ‘veel geld’ te gebruiken. Teruggekomen, gingen wij eerst naar mijn moeder, van haar kreeg ik de wind van voren, hoe ik zo dom kon zijn om te vertellen dat ik met veel geld op zak over straat liep! Ik had het artikel niet kunnen lezen, omdat het in de week dat wij er niet waren, was geplaatst.
Aan moeder was het vlug uitgelegd dat het niet mijn dommigheid was, maar van de journalist.
Koopman stond me maandagmorgen op te wachten. ,,Hoe ik zo dom kon zijn.” Ik vertelde aan hem, wat ik aan mijn moeder al verteld had. Nu waren voor haar de rapen gaar. Op de redactie was het gesprek van de dag, hoe kon ze zoiets doms schrijven! Stel dat Bonnet dat gezegd zou hebben, dan had zij dat niet mogen schrijven. Dom, dom was het. Zij was uitermate vriendelijk tegen me en is dat altijd gebleven. Of dit de reden was dat ik niet meer alleen geld mocht halen, dat weet ik niet.
Boven wachtte mij nog een verrassing. Of ik zo goed wilde zijn om de kleine advertenties de ‘Sleuteltjes’ na te tellen. Voor honderd procent klopte het nooit, er waren altijd wel wat gratis advertenties, maar nu was driekwart gratis en er was geen actie van ‘drie plaatsen, twee betalen’. ,,Toe Kees, tel jij het nog een keer, het is maar van een weekje!” Dat kan er ook nog wel bij, verzuchtte ik. Ik vond het wel leuk te horen dat het nu na mijn telwerk, wel goed was.
In juni gingen we voor drie weken met vakantie. Bij terugkomst ook nu weer een verrassing, naast mijn bureau stonden drie stapeltjes kranten. Er was niets aan gedaan. Kennelijk had mijn kaswaarnemer gedacht: ‘Wanneer hij de Sleuteltjes gaat natellen, doet hij nu de hele krant maar.’ Goed, ik nam elke dag wat extra kranten, de stapels minderden gestaag.
Toch toen de chef aan me vroeg of ik het wel bij kon houden, omdat ik zo’n achterstand had, vroeg ik of dat hij gek was? “Wat doe jij hier eigenlijk? Heb je dan niet gezien dat er geen krant nagekeken is in die drie weken en nu, aan mij vragen: ‘Kun je het wel aan?’ Nou, laat ik je dit zeggen, wanneer ik weer een week vakantie heb, ga ik met een schoon bureau weg en wens ik geen stapel kranten op de grond naast mijn bureau te vinden. En dit garandeer ik je nu al, dan ga ik ‘naar jouw directeur’ en zal ik ‘jouw directeur’ inlichten over jouw helderziendheid!” Nu, hij had woord gehouden, na de week vakantie in de natijd, waren alle kranten gecontroleerd en ook al mijn andere werk was gedaan. Geen klachten mijnerzijds.
Toen ik in de nieuwbouw kwam, waar de abonnementenadministratie was, kwam een jongedame naar me toe, zij had destijds die brief voor me getypt. ,,Ik moet u wat bekennen.” ,,Heb je geld uit de kas gehaald?” ,,Ben je gek, nee, ik heb u verkeerd beoordeeld. Ik dacht weleens, wat doet die man hier? U brengt een briefje hier, welke abonnees cash betaald hebben aan de balie, drinkt een kopje koffie, doch ik had geen idee wat u nog meer deed. Totdat mijn chef tijdens uw vakantie naar ons toe kwam en zei: ,,Er mag geen achterstand komen in het werk van de heer Bonnet, anders zwaait er wat voor mij!’’riep hij. Toen kwam ik erachter dat u veel meer doet. Met z’n drieën hebben we uw werk waargenomen.” ,,Dat is toch logisch, jullie hebben toch jullie eigen werk, als jij me alleen had waar kunnen nemen, dan had ik aan jou kunnen vragen: Wat doe je hier eigenlijk?” Daar moest zij hartelijk om lachen.,,Ik neem aan dat jullie niet de declaraties hebben gedaan van de redactie?”,,Nee, gelukkig niet.” ,,Vertel me eens, meneer Bonnet, hoe doet u dat allemaal?” Ik vond het leuk om dat te horen en vertelde haar over de technische afdelingen, waar het bijna elke dag haasten was. Hier werk ik rustig door, geen gehaast, ik breng variatie aan in mijn werk, neem kleine pauzes en wanneer ik ergens mee bezig ben, maak ik dat af. Ook meneer Koopman moet dan wachten, al staat hij te pruttelen naast me, dan zeg ik: ,,Nee meneer, u moet even wachten, u zult niet op ‘zwart zaad zitten,’; zo doe ik dat.”
Geen Haarlems avontuur
Op een ochtend kreeg ik bezoek van de vorige chef. Hij was al vroeg bij mij. Hij zat nu in Haarlem op kantoor. ‘Wat komt hij doen? Ben ik nu door de computer ook ‘overtollig’ geworden?’ Het was mooi gezegd, het klonk wat zachter dan ‘we hebben je niet meer nodig’. Ik wachtte gespannen af.
Na de gebruikelijke ‘Hoe gaat het met u en met uw vrouw?’ kwam de aap uit de mouw. ,,Wilt u kassier worden in Haarlem, meneer Bonnet? Wij zoeken een andere goede kassier, nu hebben wij aan u gedacht. Uw salaris gaat natuurlijk omhoog.” ,,Wilt u erover nadenken of zegt u direct ‘Ja’?”
Natuurlijk vond ik het een eer en voelde ik me gevleid.
,,Nee, Jan: Ik zeg direct ‘nee’.”
,,Zeg nu niet meteen ‘nee’ overleg het met uw vrouw, u kunt me altijd bellen. Wij hopen dat u ‘Ja’ zegt.”
Ik motiveerde mijn ‘nee’. Elke dag heen- en weer rijden van Leiden naar Haarlem, dat zie ik niet zitten. Er was toen nog geen sprake van vervroegde uittreding. ,,Ik zal het overleggen met mijn vrouw.” Leida haar reactie was: ,,Je hebt toch geen ‘Ja’ gezegd?” Ik belde hem en verzekerde hem dat wij het heel leuk vonden dat de directie aan mij dacht, maar dat ik toch liever in Leiden bleef.
Leidsch Dagblad bestond 125 jaar (1860-1985). Er was een grote, feestelijke, bijeenkomst voor genodigden in de Pieterskerk. Meneer Koopman kwam naar mij toe en zei: ,,Ik wil u niet zien in de Pieterskerk tijdens de bijeenkomst.” Voordat ik wat kon vragen was hij weg. Zou hij nu gedacht hebben dat ik daar uit mezelf daar naartoe zou gaan? vroeg ik me af. Een dag later kwam de hoofdredacteur bij mij zitten: ,,Er is geen praten daarover met Gerard.” Ik begreep heel goed dat hij Koopman bedoelde en zei: ,,Hoe zo? Waarover?”
,,U mag niet bij de bijeenkomst in de Pieterskerk komen. Ik zei tegen hem, meneer Bonnet is onze kassier, die kun je niet voorbij lopen. Doch er is geen praten aan, hij wil het niet. Absurd is het!” Ik had wel een beetje binnenpret, hoe ze ruzie hadden gemaakt over mij. ,,Ik weet het, meneer Koopman is het zelf komen zeggen: ‘Ik wil u niet zien in de Pieterskerk’ zei hij.”
,,En wat hebt u gezegd?” ,,Voordat ik wat kon vragen, was hij weg. Ik vind het heel aardig van u dat u zo gepleit hebt voor me, doch ik vind het niet erg.Wanneer ik lang, misschien wel twee uur, op die harde, houten banken moet zitten, krijg ik pijn in mijn zitbeen, dan in mijn rug. Ik weet niet hoe ik moet zitten op z’n laatst, nee meneer, ik vind het goed zo, maar hartelijk dank van uw goede woorden en uw pleidooi voor mij.”
Een dag na de feestelijke bijeenkomst in de Pieterskerk kwam ik, op weg naar de bank, meneer Van Dishoeck tegen, oud-directeur van het Leidsch Dagblad: ,,Kees, ik heb je gemist in de Pieterskerk, je bent nu toch kassier?” ,,Ja, meneer Van Dishoeck, ik ben nu kassier, doch meneer Koopman heeft mij duidelijk te kennen gegeven dat hij mij niet wilde zien in de Pieterskerk.”
Het gezicht van Van Dishoeck sprak nu boekdelen: ‘Niet mee bemoeien,’ stond er op te lezen. Toen zei hij: “Meneer B was er wel, doch hij stond in de garderobe, jassen aannemen en zo, je weet wel.” ,,Stond hij in de garderobe?” vroeg ik en ik dacht dat hij dat zei om het voor mij wat te verzachten.” ,,Dan is het mij duidelijk, want meneer B. is mijn chef.” “Is hij uw chef,” vroeg hij ongelovig. Zijn gezicht was één groot vraagteken. Ik informeerde naar meneer zijn gezondheid en vroeg of hij mevrouw de groeten van me wilde doen. We vervolgden onze weg. Ik zong zachtjes: ,,Ja, hij stond in de garderobe, je weet wel, jassen aannemen en zo!!” Toch ging ik even naar de hoofdredacteur en vroeg of het waar was dat meneer B in de garderobe stond: ,,Ja, hij stond in de garderobe,” bevestigde hij. “Nou, hij is mijn chef, u begrijpt dat het niet andersom kon, ik in de garderobe, nee, meneer.” Hij lachte: ,,Is hij uw chef?” vroeg hij ook ongelovig. ,,Mij is het nu duidelijk. En u?” Samen lachten we om de hele situatie.
Op een goede dag mocht ik ook samen lopend geen geld meer halen.
,,U gaat voortaan met een bedrijfsauto. Ik heb het besproken. Een dag voordat u geld wilt halen, gaat u naar die afdeling, dan maken zij dat er een auto voor u beschikbaar is. U zegt hoe laat u weg wilt.” Toen het zover was, dat ik geld nodig had, ging ik een dag van tevoren dat regelen. ,,Schikt het jullie als we zo en zo laat weggaan?” Ja, dat was prima. Echter, op de afgesproken tijd was er geen auto. Morgen dan hebben we een auto: ,,Dan ga je toch lopen, dat deed je vroeger ook.” Ik protesteerde. ,,Morgen is toch ook goed?” Met de smoor in, ging ik naar Koopman. ,,Heb ik gister een auto gevraagd voor vandaag, de tijd afgesproken, zeggen ze: ‘Morgen hebben we een auto’. De vaste klanten komen hun geld halen. Hoe moet dat nu?” ,,Ik heb ook een auto: Als u ten minste naast me wilt zitten. Ik zal het weer bespreken, dit gaat natuurlijk niet.” Zo gingen we samen naar de bank. Meneer Koopman was geen Leidenaar, dus maakte ik hem attent op mooie gevels. Hij stond te wachten op me, toen ik met de tas met geld aan kwam zei ik: ,,Zo ik heb de buit te pakken. Zullen we er samen vandoor gaan?” ,,Waar naartoe meneer Bonnet?” ,,Wat denkt u van Parijs?” ,,Zeg me nu hoe ik moet rijden naar het Leidsch Dagblad” zei hij knorrig. ,,Goh, meneer Koopman, ik maak maar een grapje hoor!” Nu moest hij ook lachen. Ik liet Koopman terug rijden over de mooie Jan van Houtkade, en Witte Singel. Voortaan reed chauffeur Harry mij, hij werd mijn vaste chauffeur.
De voorjaarsvakantieweek stond voor de deur. De chef wilde de kas doen. Het was aan het begin van de maand, dus nog geen declaraties van de redactie. De vaste klanten met interne kasstukken kwamen pas aan het eind van de maand. Een makkie dus voor hem. Weer terug op kantoor, gaf hij mij het etuitje met het baardstuk van de kluissleutel: ,,Alles is goed gegaan!” zei hij erbij. Ik dacht ‘Het leer van het etuitje is toch donkerder, is dit mijn kluissleutel?’
,,Er is dus niets bijzonders gebeurd.” ,,Nee hoor, Kees.”
,,Dan vergis ik mij zeker.’’ Een week later vroeg meneer Koopman: ,,Hoe is het met die kluissleutel afgelopen, meneer Bonnet?” ,,Hoezo?” ,,B kon zijn sleutel niet vinden, u hebt nu mijn sleutel en omdat ik niets meer hoorde, dacht ik: De sleutel is zeker boven water gekomen.” ,,Hebt u ook een sleutel?” vroeg ik verbaasd. ,,Ja, in de kluis in de bank, ik ben de sleutel gaan halen anders hadden zij niets kunnen doen, heeft hij dat niet gezegd tegen u?” ,,Nee, hij heeft niets gezegd, ik twijfelde of het mijn sleutel was en heb het nog eens gevraagd of er niets bijzonders gebeurd was.”
,,U hoefde niet te twijfelen, meneer Bonnet, u hebt het goed gezien, waarom zegt hij niets?”
,,Dat zou u aan hem kunnen vragen! Ik denk, dat hij denkt: Als ik niets zeg, dan bloedt het wel dood.”
,,Het bloedt om den donder niet dood! Wilt u hem direct naar mij toesturen, meneer Bonnet?”
,,Ik zal zeggen dat hij direct moet komen, meneer Koopman.” Geïrriteerd liep ik weg, mompelde, toch hard genoeg dat Koopman het kon horen: ,,En die hebben ze chef gemaakt.”
,,Je moet direct bij meneer Koopman komen.” ,,Ja maar, ik moet even nog…” ,,Nee, je moet direct komen en ga nu maar vlug.” Teruggekomen zei hij nog niets over de sleutel. En ik vroeg er niet naar, ik vond het een vervelende situatie voor hem.
Een paar dagen later: ,,Wilt u de komende dagen op kantoor blijven? Er komt een ander slot in de kluisdeur en ik wil dat u daar bij bent.”,,Goh, wat een onkosten man!” “Ja, zegt u dat wel, meneer Bonnet.” Een telefoontje vanaf de balie, de monteur was er, om een nieuw slot in de kluisdeur te maken of ik naar beneden kwam om de kluis te openen. Nu kon ik zien hoe zo’n kluisdeur er van binnen uitziet. Het was een heel gevaarte zo’n slot, het bestond uit veel sloten, onder boven en opzij, die alle tegelijk met de sleutel in beweging werden gezet om de deur te openen of te sluiten.
Ik wachtte totdat hij klaar was, kreeg de sleutels en probeerde of het goed werkte. De delen, lange pook en baardstuk, klikten niet zo stevig aan elkaar als bij de oude sleutel. ,,Als het baardstuk, maar niet in de deur blijft zitten, het zit niet zo stevig als bij de oude sleutel.” ,,Daar hoeft u niet bang voor te zijn, meneer, dit alles is goed uitgetest.” Gelukkig, dat is nooit gebeurd. Ik bracht de tweede sleutel bij meneer Koopman. ,,Die gaat weer de kluis in, meneer Bonnet, bedankt hoor.”
Er kwam een adjunct-directeur: Een aardige man. Helaas, was hij snel weg… ,,Bent u wel eens in het kantoor in Haarlem geweest?”
,,Wat moet ik daar doen?”
,,Nou, eens kennismaken met de mensen daar, u kent ze nu alleen van door de telefoon.”
,,Er komen hier geregeld mensen voor de boekhouding uit Haarlem, daar heb ik uiteraard kennis mee gemaakt.”
,,Vindt u het leuk om met de ander mensen kennis te maken, kopje koffie drinken en dan samen lunchen, dat regel ik voor u, op een dag die u schikt.”
,,Natuurlijk vind ik dat leuk, laten we dan meteen een dag afspreken.” Met de koffie was ik in Haarlem, lunchte met een aantal mensen en ging in de middag terug naar de Witte Singel. Leuk toch: zo’n ander leven!
Er kwam weer een andere adjunct. Hij deed, naar mijn idee, wel erg zijn best om bij de dames in de smaak te vallen. Een meisje dat ook aan de balie werkte was te laat. Dat kan gebeuren, niemand vond dat erg. Echter toen zij ging mopperen dat wij op tijd begonnen waren en niet op haar hadden gewacht, zei ik daar wat van. ,,Je moet het nu toch niet gekker maken, wij mopperen niet op jou dat je te laat bent, dat kan gebeuren, maar nu moet je niet gaan mopperen op ons dat we aan het werk zijn gegaan. Dat is de omgekeerde wereld.”
Zij stapte naar de adjunct, die kwam naar mij, dat ik niet zo kinderachtig moest doen! ,,Wel ja, zij komt te laat en moppert op ons dat wij niet op madam hebben gewacht. Vindt u dat normaal? Er staan soms mensen te wachten die vragen: ,,Hoe laat gaan jullie open?”
,,Half negen, zeg ik, dan beginnen we óók om half negen.”
,,U bent een kruidenier met je klok.” ,,Ja, hoor, het is goed met u!” Ook hij verdween snel. De nieuwe die kwam, wilde een boeket bloemen op de balie, een boeket op het directiebureau en natuurlijk één op zijn bureau. Hij tekende de rekening en de B.T.W. moest ik verrekenen. Maar van Hans had ik geleerd had dat B.T.W van boeketten voor eigen gebruik niet mag aftrekken, wel wanneer je een boeket cadeau geeft ,,Nou, dan zijn dit cadeaus”, zei de nieuwe adjunct. ,,Nee meneer, daar begin ik niet aan en als ze van de F.I.O.D. zien dat er gerommeld wordt met deze kleine B.T.W.-bedragen, dan gaan ze verder zoeken. Laten we nu wijzer zijn, meneer.” Ik heb met hem geen last meer gehad. Echter, die B.T.W. die gaf wel menig keer aanleiding tot meningsverschillen. Nogmaals wees meneer Koopman mij er op dat ik geen rekeningen moest betalen als er geen B.T.W. op stond, ook als die rekening ondertekend was. Maar ja, moet ik iemand terugsturen wanneer het om zo’n klein bedrag gaat? Wel zei ik, dat ik eigenlijk niet mag betalen, omdat er geen B.T.W. op staat: ,,Ik moet je terugsturen om er alsnog B.T.W. op te laten schrijven.” ,,Man, dat kost meer dan dit B.T.W.-bedrag.” ,,Als je maar weet dat het de laatste keer is, je moet om de B.T.W. vragen, ik krijg er moeilijkheden mee.” En dat kreeg ik dan ook! ,,Nu hebt u toch betaald, terwijl er geen B.T.W. op staat.”
,,Ik heb het gezien. Ik heb hem gezegd dat het de laatste keer is, ik dacht: ,,Wanneer ik hem terugstuur, kost dat meer aan uurloon dan dit B.T.W.-bedrag groot is, vandaar!” ,,Ik wil niet hebben, dat u betaalt, zo leren ze het nooit, ook al kost het meer, u betaalt niet. En als ze vervelend gaan doen tegen u, stuurt u ze met die rekening naar mij.” ,,Goed, ik kijk niet meer of het voordeliger is, ik betaal niet als het niet goed is.” Ik dacht: ‘Ik houd mijn poot stijf, ook als ze het zelf voorgeschoten hebben, als het niet goed is, betaal ik niet.’
Rug recht, ook tegenover hogeren
Vlug genoeg werd ik opnieuw op de proef gesteld en wel door een man die de leiding had over interne verbouwingen, naar het buitenland ging om bijvoorbeeld daar de nieuwste kleureninktwerken te bekijken voor onze rotatiepers. (Ik maakte de reisverzekering voor hem in orde.) Nu kwam hij met een rekening, die niet voor 100% goed was, want tussen de artikelen, die hij gekocht had voor de zaak, stond één artikel voor zichzelf. Dat mocht ik eraf trekken! Echter de B.T.W. mocht het Leidsch Dagblad hebben, L.D. kreeg immers de B.T.W. terug! Ik dacht: ‘Wat een goeie man is hij toch, de B.T.W. gunt hij het L.D.!’ Maar ik zei: ,,Ik betaal dit niet uit, dat u wat koopt voor uzelf wanneer u toch in die zaak bent, dat neemt niemand u kwalijk, u moet wel een aparte rekening vragen, daar heeft het L.D. niets mee te maken.” ,,Ik heb tekenbevoegdheid.”
,,Dat weet ik, ik heb een lijst wie en voor welk bedrag zij mogen tekenen,
u staat ook op die lijst, het houdt wel in dat u pas moet tekenen wanneer de rekening goed is, en deze is niet goed, dus ik betaal u niet uit.” Na wat heen en weer gepraat zei ik: ,,Goed, ik trek dat bedrag er af, plus het hoogste percentage aan B.T.W.” ,,Nee, doe dat niet. Ik gun het Leidsch Dagblad die B.T.W.” Ik gaf hem geen antwoord, legde de rekening in de la en zei: ,,Morgen bespreek ik het met de boekhouding in Haarlem en desnoods met meneer Koopman.
U hoort wel van me.” Mopperend liep hij weg. De mensen van de boekhouding waren het volkomen met me eens, trek het hoogste B.T.W.-bedrag eraf, dat zal hem leren, wij zullen hem waarschuwen dat hij artikelen voor zichzelf niet op rekening voor L.D. kan laten zetten.
Redacteuren die geen forfaitairevergoeding kregen, maar toch soms een bespreking of interview hadden met bepaalde personen, daarmee lunchten of dineerden, mochten de horecanota declareren.
Van Hans had ik geleerd, dat je van deze horecanota’s geen B.T.W. mocht aftrekken. De boekhouder uit Haarlem belde mij en zei dat ik wel de B.T.W. eraf mocht halen. Nou ja, het werd welles, nietes, uiteindelijk gaf ik toe, misschien is die wet wel veranderd, het was weer een aantal jaren terug dat Hans mij dat vertelde. Tot een bepaalde tijd zou ik het alsnog aftrekken. Misschien wel een half jaar later, telefoon uit Haarlem, ‘Ja, ik had gelijk, de B.T.W. mocht van dergelijke rekeningen niet afgetrokken worden, of ik het weer terug wilde boeken!’
Natuurlijk vond ik het leuk, dat ik nu toch gelijk kreeg. Maar terugboeken op al die boekingsnummers waar ik het nazoeken vanaf had getrokken, daar begin ik niet aan: ,,Ik boek het terug op ‘algemene kosten redactie’.”
De kassa was erg ouderwets. Voor ons werk voldeed hij prima. Er zaten vier laden in, je kon dus met vier mensen aan de kassa werken, met voor ieder zijn eigen lade. Toch werd dat door ons niet gebruikt. Eén lade was goed. Wanneer ik ’s avonds de kassa afdraaide, gaf elke lade zijn eigen belgeluid, een carillon was er niets bij.
Er kwam een nieuwe kassa, met enorm veel mogelijkheden die we helemaal niet nodig hadden! De meneer die de kassa voor ons bruikbaar maakte, had er twee dagen werk aan! Hij had een toepasselijke naam: ‘Regeling’.” Tot vreugde van de heer Regeling, namen de dames van de balie de kassa in gebruik. Ik vroeg of ik de oude kassa mee mocht nemen. Nee, want de kassa zou in de ontvangsthal worden geplaatst, daar stond al een zetmachine. Dan wordt het een klein, grafisch museum. Er kwam niets van terecht. De kassa werd in de papierkelder gezet. De kelder werd opgeruimd, de kassa stond op straat, op de Witte Singel. Ik werd gewaarschuwd: ,,Kees, jouw kassa staat op de Singel!” Ik reageerde met: ,,Wat mij betreft, die kassa staat daar goed. Toch bedankt voor de boodschap.” Vanuit de techniek hoorde ik dat één van de chauffeurs, de kassa had meegenomen.
Meneer Koopman ging met pensioen. De nieuwe directeur was een aardige man: Arnold, was zijn naam. Wij maakten kennis: ,,Zegt u maar Gijs.”
,,Nee, dat doe ik niet, ik heb meneer Koopman ook nooit bij zijn voornaam genoemd, ik zeg tegen u: ‘Meneer Arnold’.”
,,Moet ik dan meneer Bonnet zeggen?” vroeg hij.
,,Ja, het zijn geen scheldwoorden.”
Telefoongesprekken gingen ongeveer als volgt:
,,Met Gijs, meneer Bonnet.”
,,Wat is er van uw dienst’’, meneer Arnold?”
,,Kunt u even bij mij komen?”
,,Is over een half uur goed, meneer Arnold?”
,,Ja, dat is goed, meneer Bonnet.”
De V.U.T. (vervroegde uittreding) werd ingevoerd. Je kunt er met je 62ste jaar gebruik van maken.
Het was (toen) een zeer goede regeling. Ik denk zelfs ‘De beste van Nederland,’ want alles wat je via je loonstrook aan salaris ontving, ontving je tot je pensioenleeftijd van 65 jaar!
De bedoeling was, dat de open gekomen plaats werd ingenomen door iemand van buiten het bedrijf. Doch daar kwam niets van terecht, de directie zocht naar een opvolger uit het bedrijf. Wanneer je gebruik wilde maken van de V.U.T, dan moest je dat bij de directie schriftelijk aanvragen, ik diende zo’n verzoek in en kreeg schriftelijk een bevestigend antwoord.
De V.U.T-leeftijd werd verlaagd naar 61 jaar. Weer diende ik een verzoek in en weer werd dit door de directie bevestigd. Dat was in maart 1989, in december van dat jaar werd ik 61 jaar.
Groot was mijn verwondering toen meneer Arnold vroeg, of ik langer in dienst wilde blijven, hij had nog geen opvolger.
,,U weet nu toch lang genoeg dat ik gebruik maak van de V.U.T-regeling. En dan nu nog geen opvolger? Dat is nu bepaald geen goed beleid voeren. En wat zet u daar tegenover?” ,,U ontvangt toch hetzelfde salaris?” “Ik moet dus een poosje voor niets gaan zitten werken. Nee, meneer Arnold. Trouwens u kunt toch de persoon nemen, die mij heeft waargenomen tijdens mijn vakanties, hij hoeft niet in gewerkt te worden.”
Degenen die met pensioen gingen of met de V.U.T. kregen als afscheidscadeau van de directie een ingelijste kopie van een olieverfschildering van het L.D.-gebouw. Wij wisten echt niet waar we dat op moesten hangen. Ik vond het beter omdat nu tegen meneer Arnold te zeggen, dan dat hij later zou zeggen. Voorzichtig vertelde ik dat aan hem, en gaf hem meteen een tip betreffende het afscheidscadeau: ,,U kunt ons beter nieuwe vloerbedekking geven!” ,,U brengt mij wel in een lastig parket. Dat is veel duurder, daar doen we de anderen geen recht mee.” Na wat over en weer gepraat, werd het de gebruikelijke envelop. De inhoud zou de waarde van de plaat niet te boven gaan!
Ik hoorde dat Jan Bakx ernstig ziek was. (Jan had destijds een goed woordje bij meneer Henny gedaan, om mij als drukker aan te nemen). Nu ging ik op bezoek bij hem. In de gang stond ik te wachten, zijn vrouw ging vragen of hij bezoek kon ontvangen. ,,Laat Kees maar binnen komen”, hoorde ik hem zeggen. ,,Je kunt even naar hem toe, niet te lang hoor, Kees.”
,,Hoe gaat het boven?” vroeg hij.
Ik vertelde Jan over de B.T.W.-zaakjes en hoe V wat gekocht had op rekening van L.D., maar dat hij L.D. de B.T.W. gunde.”
,,Hoe verzint hij het. Je hebt gelijk dat je daar niet aan mee doet.”
,,Hebben ze hem chef gemaakt, waarom jij niet?” vroeg hij verbaasd, nadat ik hem ook dit verteld had. ,,Hij zit nu eenmaal langer op kantoor dan ik, vandaar.”
,,Nu Jan, ik moet nu gaan, jij wordt moe en ik kan niet de hele middag wegblijven.” ,,Ben je ‘in de baas zijn’ tijd?” ,,Ja, joh, ik kan doen en laten wat ik wil. Ik laat wel het huisje bij het schuurtje, veelal ben ik om 9.30 uur klaar met de kas, gelukkig heb ik veel ander werk te doen. Koopman staat erop dat ik de betaalcheques snel naar de bank breng, dat doe ik meestal ’s middags. Vanmiddag was het heel druk op de bank!” Jan lachte. ,,Ja, Jan het leven is wel anders voor me geworden.” We namen hartelijk afscheid. Het was helaas ons laatste gesprek.
De laatste dag
Op de laatste dag dat ik kassier was, kwam de chef uit Haarlem de kas controleren. Het weerzien was hartelijk, natuurlijk spraken we over mijn jaren als kassier en over zijn werk in Haarlem. Na het tellen van de kas, die uiteraard goed was, ging hij een rapport schrijven, ik kreeg een kopie van dat rapport. Ik overhandigde aan mijn opvolger de geldkist met sleutels en de sleutel van de kluis, en wenste hem veel vreugde met dit werk. Ook hij kreeg een kopie van het rapport, zodat er later geen verwarringen konden ontstaan over eventuele kasverschillen. Ik was kassier-af. Het was een mooie tijd!
Ik stelde m’n oude chef voor om het archief op te ruimen. Hij adviseerde tot welk jaar ik kon vernietigen. Bijna de hele ochtend stond ik achter de papierversnipperaar, zette de mappen op alfabet of op jaargangen. Aan het einde van de ochtend was het archief keurig opgeruimd. Omdat de resterende vakantiedagen op een halve dag uitkwam, ging ik naar meneer Arnold om te zeggen dat ik wegging en tot de afscheidsreceptie!
,,Dat is vreemd dat u voor een halve dag weggaat.”
,,Ja, dat is inderdaad vreemd. U hebt niet gezegd, blijf voor die halve dag maar thuis!” Vlug moest hij wat papieren op zijn bureau schikken!
De afscheidsreceptie was wel aardig. Ik zag de dames van het kantoor in Alphen staan en ook Hans stond tussen zijn oud-collega’s. Arnold overhandigde mij de envelop. Mijn dankwoord was, achteraf, te lang, het ging over de landelijke verkiezingen, hoe dat vroeger toeging, bij L.D. Een gepensioneerde redacteur gaf me een compliment, ik had een stukje historie verteld. Ik ontving van de personeelsvereniging een brief met het verzoek om tot mijn 65ste contributie te betalen, daarna was ik ‘zoals gebruikelijk onbetaald lid.
Toen ik vertelde dat de envelop van Arnold niet zo dik was, als dat zij dachten en ik er een aardig bedrag moest bij leggen, schrokken zij. Er kwam toch wat goeds uit voort. De volgende Vutter kreeg een dikkere envelop. Evenzo met het afscheidsdiner, dat de vutter aangeboden kreeg. Bij mij mochten de mannelijke collega’s niet hun vrouw meenemen. Het was best gezellig, we hebben veel gelachen, toch was het voor mijn vrouw gezelliger geweest wanneer er nog een dame bij was. Jawel hoor, de volgende vutter mocht zijn hele familie meenemen.
Ik was veertien dagen in de V.U.T. toen ik in het ziekenhuis belandde. Ik werd geopereerd aan een netvliesloslating. Een dag voordat ik opgenomen werd, kocht ik van het L.D. afscheidsgeld een heel eenvoudig elektrisch scheerapparaat. Dat was een blijvende herinnering (!) aan de tijd dat ik 38,5 jaar gewerkt heb bij het Leidsch Dagblad. Eerst in de handelsdrukkerij, leermeester-gezelboekdrukker, chef van de handelsdrukkerij, hulp aan de rotatiepers, gewerkt in de styp, de binderij en op de correctie! De laatste 12 jaar als kassier, een heel ander leven, Aan dit alles denk ik met genoegen terug.
Een poosje geleden, werd een 25-jarig jubilaris gehuldigd in het gebouw aan de Rooseveltstraat, waarheen het L.D. in 1994 verhuisde. Nu het niet in Haarlem of Alkmaar was, besloot ik daarnaar toe te gaan. Wat goed was het, om alle oude bekenden te zien, handen werden geschud, wang tegen wang kusjes, of een knuffel. Meneer Arnold was er ook, hij stapte op me af. ,,Meneer Bonnet, mag ik nu Kees zeggen? Nu we alle twee gepensioneerd zijn?”
,,Nu vooruit dan maar Gijs, omdat je het zo vriendelijk vraagt!”
Plotseling stond een oud-leerling handzetter naast mij. Ik geloof dat ik wat grijze haren zag! Hij zei opeens een lijstje op dat de leerlingen moesten leren om 8 pagina’s op de juiste plaats in de drukvorm te plaatsen. ,,Ken je dit nog?” vroeg ik verbaasd. Sommige omstanders keken verwonderd en dachten: ‘Wat staat hij nu te brabbelen?’ De ouderen moesten lachen, omdat het hen bekend voorkwam, zij hadden dit ook moeten leren! ,,Ja,” zei hij, ,,dat moesten we leren van hem en leerden het maar, anders kreeg je op je donder van hem!”
,,Was ik zo streng? Natuurlijk moest er geleerd worden. Wij, als leermeesters, gingen er van uit dat we goede vakmensen van jullie moesten maken, die zelfstandig een goede boterham konden verdienen, en het vak moesten uitoefenen. Hoe konden wij toen weten dat het eeuwenoude Grafische Ambacht geheel overgenomen zou worden door computers? Niemand had toen nog nooit gehoord van die dingen.’’
Niet alleen in grafische-industrie heeft de techniek door computers een enorme
vlucht genomen. 70 jaar geleden verzekerde de theorieleraar boekdrukken ons (tijdens de zaterdagmiddag theoriecursus) dat de offsetdruk nooit kon tippen aan de boekdruk, want met offsetdruk kon je niet dat diepe zwart drukken als met de boekdruk! Wanneer ik nu een modern magazine open sla, en zie de haarscherpe kleurenfoto’s, de diepzwarte grote volvlakken of in kleur, dan kom ik tot de conclusie dat ik dat als boekdrukker niet had gekund.
Voor de huidige generatie is het leven door de computers niet veranderd, van jongsaf-aan gewend aan computer spelen, en te werken met computers. Wanneer zij een grafisch museum bezoeken, en er wordt daar misschien, voor demonstratie, ouderwets gedrukt, dan is dat voor hen een andere wereld. De voortgang van de techniek met computers is niet te stuiten. Misschien moeten zij met de tijd óók spreken van: ,,Mijn leven is door de nieuwste computer zó veranderd!”
Kees Bonnet, Leiden, oktober 2011
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!