Huisregels seminarie/internaat Beresteyn, Voorschoten
Waar groepen mensen samen wonen en leven kan dat alleen goed gaan als er spelregels zijn, Dat geldt uiteraard voor een democratisch land, maar zeker ook voor een seminarie/internaat/kostschool met een leefgemeenschap van circa 70 studenten en 30 paters en broeders. Onderstaand verhaal is gebaseerd op de ‘Schoolgids Beresteyn 1971-1972’.
Die huisregels waren niet veel anders dan in het eerste jaar (1968-1969) dat ik het, toen nog seminarie geheten Beresteyn (Leidseweg 191, Voorschoten) bezocht. In 1970 werd het internaat, vooral met het doel jongens in hun studie te begeleiden. De sfeer veranderde toen langzaam. In de jaren van het seminarie was er meer saamhorigheid, meestal een gezamenlijk doel, want de meesten van ons wilden toen nog priester worden (van de circa 70 studenten die in het jaar 1969/1970 opkwamen zijn er ‘slechts’ twee priester geworden: Kees van Vliet uit Vlaardingen en Huub Flohr uit Utrecht). We hadden vaker culturele uitstapjes (o.a. Toon Hermans), gingen naar theatervoorstellingen in Den Haag, hadden discussie-avonden (zeg maar een vorm van wereldbeschouwing, later heette dat groepsgesprekken) en ja, we zaten vaker in de kerk = kapel (voor dagelijks ochtend- en avondgebed en bijna dagelijkse eucharistie-viering m.u.v. de zaterdag, want dan baden we de rozenkrans, soms in processie lopend over de cour). Al deze elementen verdwenen nadat Beresteyn internaat werd.
Agressie
Er kwamen toen ook jongens met zekere gedragsproblemen, soms erg agressief. Een van hen timmerde medestudenten zonder te verblikken of te verblozen op hun gezicht. Dat verschijnsel kenden wij – studenten van het seminarie – eigenlijk niet. Natuurlijk, er werd soms stevig geknokt (meer gestoeid), maar je zag dat meestal ‘aankomen’ omdat boosheid en spanning toenamen. De paters en broeders lieten zich overigens ook niet onbetuigd. Wie het te bont maakte, kreeg met de vlakke hand een flinke pets om de oren, maar er werd meer door hen geslagen toen het internaat was; de bewoners waren anders, moeilijker.
Veel sport
Waaraan álle studenten goede herinneringen hebben, is ongetwijfeld het grote aantal spel- en sportmogelijkheden en de jaarlijkse sportdag tegen het einde van het schooljaar. Er was een voetbalveld, handbalveld, tennisbanen, volleybalveld, biljartzaal, tafeltenniszaal, tafelvoetbal, een Russisch biljart (met diverse gaten in de tafel (niet aan de zijkant als bij snooker) waarin je de ballen moest spelen en die een verschillende waarde hadden). En elke leeftijdsgroep had een ‘eigen’ recreatiezaal waar studenten gezelligheidsspelletjes konden spelen.
Baantjes
In de tijd van het seminarie waren er ook allerlei verplichtingen. Eens in de zoveel tijd moest je het eten (altijd een driegangenmenu) opdienen (uitserveren) en weer afruimen en de vaat naar de spoelkeuken brengen, de teiltjes met warm water brengen waarin het bestek werd gespoeld. Je moest dan ‘na-eten’, een waar vreetfeest op de geboortedag van de stichter van de congregatie (Montfort) op 28 april. Op die dag was het altijd patat, knakworstjes en appelmoes. De frites waren niet aan te slepen.
Er waren ook vaste taken, vaak op zaterdagmiddag: opruimen van de recreatiezaal (tourbeurt), sommigen waren sportleiders (hielpen bij het organiseren ervan; zo speelde Beresteyn o.m. tafeltennis- en volleybalcompetitie), anderen beheerden de toneelzolder (Beresteyn had een rijke toneelgeschiedenis in het open-luchttheater in het bos, waar tot 1968 zelfs mensen van ‘buiten’ kwamen. Er was een hele grote verzameling toneelattributen en -kleding. Er was ook een grote verzameling Sinterklaas- en Zwarte Pietenkleding. Jaarlijks kon bij Beresteyn een Sinterklaas worden ‘gehuurd’. Ik speelde in 1969 voor de eerste keer Zwarte Piet). Jaarlijkse (herfst)verplichtingen waren onderhoud en bladeren vegen in het 5 hectare grote park.
Servetring
In de tijd van het seminarie was elke student verplicht zijn eigen bestek te kopen, alsmede servetten en een servetring. Daar hadden wij thuis nog nooit van gehoord en het kostte in 1968 al moeite een winkel te vinden die servetringen verkocht, zo ouderwets waren ze toen al. Ik herinner me dat mijn moeder zo’n ding duur vond, want we vonden er in Leiden een in een soort antiekzaak. Elke student had ook zijn eigen ‘huishoudnummer’. Het mijne was 24 en mijn moeder moest in al mijn onderkleding, lakens, slopen en servetten dat nummer naaien. ‘Gelukkig’ droegen wij in die jaren maar een onderbroek per week. Ik moet er niet meer aan denken!
Aparte gebouwen
Alle activiteiten op Beresteyn waren gespreid over verschillende gebouwen. De paters en broeders, van wie de meesten tot het schooljaar 1968/1969 (het jaar dat ik kwam) nog les gaven op Beresteyn zelf, woonden in het hoofdgebouw , waar ze elk een eigen kamer hadden.
Het was ongebruikelijk – not done – paters en broeders op hun kamer te bezoeken, tenzij het om studiedoeleinden of biechten ging. Maar ik merkte al heel snel dat veel, met name paters (ik vond de broeders altijd meer bescheiden, ingetogener, ook wat afstandelijker) hun eigen hofhouding hadden; sommige studenten zaten wel erg vaak op de kamer van paters. In het hoofdgebouw waren de eetzaal en de afwaskeuken de enige ruimten waar wij kwamen. En de telefoon was in dat gebouw. Als mijn moeder belde (sporadisch overigens; ik herinner me dat ze belde toen haar moeder, mijn grootmoeder, overleed), dan kreeg je daarvan bericht en belde je later terug.
Chambrettes
Er waren twee slaapzalen, één voor de jonkies (12-14/15 jaar) en één voor de ouderen (15 tot 19 /20 jaar). Een slaapzaal bestond uit chambrettes: drie houten schotten en een gordijn, die boven dus open waren. Ze waren circa 1.50 bij 2 meter, net genoeg ruimte voor een bed en een kast voor kleding; er was geen plek voor een stoel. Je dagelijkse kloffie hing aan haken aan de wand. Er was een flinke wasruimte waar we wel met 20/30 man tegelijk dagelijks ons bovenlijf – ’s ochtends en ’s avonds – wasten, alsmede onze voeten wasten. Pater Vroemen, die in mijn tijd prefekt was (belast met de dagelijkse leiding, had een (slaap)kamer in de slaapzaal voor de jongsten. In twee groepen gingen wij naar de slaapzaal. De eerste klassers moesten om 21.00 uur en de tweede en derde klassers om 21.45 uur naar bed. De ouderejaars gingen om respectievelijk 22.30 en 23.15 uur (slaapzaal voor de groteren, waar pater Walters toezicht hield). Op zaterdagavond mochten we drie kwartier later naar bed.
Walters en Vroemen controleerden altijd of iedereen aanwezig was. Voordat zij zelf gingen slapen, maakten zij nog een algemene ronde of iedereen in bed lag. Als het wat onrustig was, meestal als het warm en broeierig was, dan bleven de paters surveilleren totdat iedereen kalm was. Het gebeurde geregeld dat een van ons zich ook in bed nog probeerde de leerstof in zijn kop te stampen, met een zaklamp onder de dekens, maar vrijwel altijd werden we betrapt. En dan werd de zaklamp afgepakt en was het einde verhaal.
Een of twee keer per jaar was het keten op de slaapzaal, massale kussengevechten. Geweldig vond ik dat. Volgens mij had het altijd met het voorjaar te maken, en meestal op een zaterdagavond als de paters en broeders een of ander feestje te vieren hadden in het hoofdgebouw en het toezicht/controle was verzwakt. We werden altijd betrapt en bestraffend toegesproken, maar verder had het nooit consequenties.
Dagindeling
Van maandag t/m vrijdag:
7.10 uur: opstaan
7.30 uur: ontbijt (daarna bed opmaken, in ieder geval voordat we naar school vertrokken
7.50 uur: pater Vroemen, de prefekt, was op zijn kamer in het studiegebouw om eventueel briefjes te schrijven voor school (ziekte, absenties, etc.)
8.15 uur: studie voor degenen die later naar school gingen
12.15 uur: broodmaaltijd voor studenten die ‘vrij’ waren
15.45 uur: gelegenheid om thee te drinken en boterham te eten (altijd brood met appelstroop)
16.05 uur: studie
17.05 uur: pauze
17.20 uur: studie
17.30 uur: eucharistieviering (in tijd van seminarie dagelijkse verplichting, in tijd van internaat eens per week per leeftijdsgroep); voor overigen gold dan studie
18.00 uur: warme maaltijd, waarna ‘bank’ en ‘winkel’; soms waren er onverwachte kosten, bv. Als je fiets het had begeven (nieuwe band, reparatie bij fietsenmaker). Dan werd dat geld voorgeschoten en de rekening aan het einde van het semester naar de ouders gestuurd. De ‘winkel’ was een verzameling snoepgoed (drop, chocolade,etc.) die je kon kopen
19.00 uur: studie
19.45 uur: recreatie
21.00 uur: bedtijd groep 1. Andere groepen konden dan studeren, lezen en eventueel tv kijken
21.45 uur: bedtijd groep 2. Andere groepen konden dan studeren, lezen en eventueel tv kijken
22.30 uur: bedtijd groep 3. Oudste groep kon dan studeren, lezen en eventueel tv kijken
23.15 uur: bedtijd groep 4
Zaterdag begon het dagritme later; we konden een uur ‘uitslapen’, m.u.v. Studenten die zaterdag les hadden. Dat gold in mijn herinnering alleen voor leerlingen van het Adelbert-College in Wassenaar (atheneum en gymnasium). De ‘studie’ begon om 9.15 uur tot 10.30 uur, want dan was er koffie in de recreatiezaal. Op zaterdag en zondag werd er tussen de middag warm gegeten.
Familiebezoek
Zondagmiddag was het moment dat er familie en vrienden op bezoek mochten komen. Dat gebeurde in de ‘Farb-all’, een soort kantine. Het lokaal was in het verleden kennelijk gebruikt voor verfproductie (Farb-all = verft alles, zo luidde de anekdote), mijns inziens onlogisch voor Beresteyn dat al vanaf het einde van de 19de eeuw een onderwijsinstituut was (Wullings). Maar wellicht stamt het verhaal uit oudere tijden (wie het weet, gaarne reageren!)
In de jaren dat Beresteyn seminarie was, bleven we daar ook de weekeinden. Volgens mij kwam ik niet vaker – buiten de schoolvakanties – dan eens in de vier weken thuis. Verwend als ik was door het lekkere eten op Beresteyn, mocht ik van mijn moeder ook altijd kiezen wat we aten als ik een weekeinde thuis kwam. Overigens ging dat altijd op de fiets. Met mijn krantenwijk en zomervakantiewerk (1968) in de inleggerij van Thomas van Ruiten in het Zuideinde in Roelofarendsveen had ik genoeg geld om een nieuwe fiets te kopen voordat ik naar Beresteyn ging.
Zakgeld
Mijn moeder, toen getrouwd met Dirk Straathof (mijn eigen vader Dirk van der Post was in 1963 verongelukt op zijn werk – opperman in de bouw bij de Sfinxfabriek in Maastricht), kwam eens in de twee, drie weken op bezoek, altijd op de Batavus-bromfiets van mijn tweede vader. Wekelijks kreeg ik zakgeld, 7,50 gulden per week. Best veel voor die tijd. Kennelijk had ik mijn moeder ervan kunnen overtuigen dat dat geld voor allerlei kleine uitgaven noodzakelijk was. De ene week kreeg ik per post een biljet van tien gulden, de andere week een biljet van 5 gulden. Met die 10 gulden was het altijd feest, want ik ging dan meteen de volgende dag naar snackbar van Freek (ik meen dat hij Overdevest heette) aan de Leidsewek. Een buitengewoon aardige man, die geïnteresseerd was en ook weleens een snack gratis weg gaf. Heel verslavend dus voor jochies van 12, 13 jaar.
Studiezaal
Elke student had een eigen bureau in de studiezaal, waar het in de regel muisstil was. Er was altijd toezicht van een pater, die trouwens in voorkomende gevallen ook hielp met het maken van het huiswerk als dat te ingewikkeld was. Het was verboden om je schooltas naar de studiezaal te brengen voordat de officiële studie begon, want dat kon mede-studenten die aan het leren waren verstoren.
Tijdens de pauzes haastten velen van ons naar de tafeltennis-ruimte, waar ook het de voetbaltafel en het Russisch biljart stonden. Hij was echt dringen geblazen. De meer bedaarde studenten – daartoe behoorde ik zeker niet – maakten een korte wandeling over de cour.
Zieken
Wie ziek was en te bed moest blijven, bleef alleen in zijn chambrette. In de jaren van het seminarie (tot 1970) kreeg je als zieke te maken met pater Piet Lommerse, een geestelijke die als enige nog ouderwetse soutane droeg (lange zwarte toog). Decennialang was hij in de missie geweest (Afrika) en had wat medische kennis verworven om mensen aldaar te kunnen helpen. Wij wisten het al dat als er een pannetje met water werd verhit, dat wij in geval van buikklachten een grote spuit met lauw water in ons achterste kregen. Op een gegeven moment word je voorzichter met het beschrijven van je lichamelijke klachten. Pas als klachten aanhielden of voor pater Piet Lommerse niet herkenbaar waren, werd de huisarts ingeschakeld, dr. Kostence, die praktijk (met apotheek) had aan de Voorstraat in Voorschoten. Zijn zoon Anthony bezocht Beresteyn vanaf 1970.
Kennelijk drong het later tot de paters en broeders door dat ziek zijn in de chambrette wel een erg eenzaam gedoe was; er kwam een ziekenzaal. Ja, die was erg gezellig, vooral als je er met meer studenten lag. Radio aan, sigaretten roken – wie rookte er in 1969 niet? – en lekker niks doen.
Het leven op Beresteyn was zeer aangenaam. Ik miste het onmiddellijk toen ik min of meer gedwongen – ik hield me niet aan de regels, was ’s avonds laat weggeslopen om met vrienden naar het vuurwerk in Scheveningen te gaan – het internaat in 1972 moest verlaten. Ik heb een hele luxe en bevoorrechte jeugd gehad
Wat een herkenning voor mij. Enkele jaren later, van 1974 tot ’77 op Beresteyn gezeten. Circa 3 jaar en uiteindelijk ook min of meer gedwongen moeten verlaten. Toch veel geleerd van die tijd en dus veel aan gehad.
Mooi beschreven. Ik herken wel veel. Heb het iets minder positief ervaren. Zat er een jaar later. 70/71. Ofschoon ik iedere schooldag naar het Adelbert mocht fietsen voelde het zo beknotten van de vrijheid niet goed. Gelukkig mocht ik van mijn ouders na dit jaar naar huis en een reguliere school. Vond vandaag een foto van mijn jaargang. Ik kan hem delen. Laat maar weten.
Wow, wat herken ik veel terug zeg. In die tijd toen ik er zat (’74 tot en met ’80), heb ik er erg van genoten, zeker ook de veiligheid en vrijheid die ik had daar.
Voor sommige zal veiligheid en vrijheid een andere ervaring zijn toebedeeld op Beresteyn maar ik had die daar zeker.Vond het ook erg jammer dat ik na 6 jaar ervan af moest toen ik naar de hogere hotelschool Den Haag ging.