Dorpsrel anno 1919 tussen burgemeester en veldwachter Van Hemessen
Een echt dorpsrel in Woubrugge, waarover A.-R. kamerlid Beumer zelfs vragen stelt aan de minister van Binnenlandse Zaken. De kern van de zaak: het botert niet tussen de jonge burgemeester Baumann van Woubrugge en ‘zijn’ op leeftijd zijnde veldwachter Van Hemessen, die in het dorp het al 35 jaar zo’n beetje ‘voor het zeggen’ denkt te hebben. Baumann wil de ‘vrijgevochten’ dorpsveldwachter disciplineren, maar die is daarvan niet gediend.
Van Hemessen beklaagt zich over het gedrag van Baumann bij zijn oude baas, oud-burgemeester Kleijn van Woubrugge, die daarover in een felle ingezonden brief in de krant vernietigend uithaalt naar Baumann. De waarheid is toch een ’tikkeltje’ anders, blijkt uit onderzoek van journalisten. Een fraaie dorpsrel anno 1919, gebaseerd op krantenartikelen uit die tijd. Oud-burgemeester Kleijn gooit met een brief op poten in Het Vaderland de knuppel in het hoenderhok. Overigens opvallend dat de lokale kranten als Leidsch Dagblad en Leidsche Courant, door de lokale clerus zo gepusht als lijfblad der katholieken, er geen letter aan wijden.
Het Vaderland 10 oktober 1919
DORPS-MISÈRE.
Mijnheer de Redacteur,
In het dorpje Woubrugge, onder den rook van Leiden, is een veldwachter, die reeds 35 jaar eerlijk en trouw heeft gediend, die als voorbeeld kan worden gesteld voor zijn collega’s wat kennis en ijver betreft; die een boekwerk heeft geschreven over Woubrugge, vele opstellen heeft geleverd op geschiedkundig gebied; die als mensch en als ambtenaar alhier achting heeft verworven; die in het jaar 1919 door een burgemeester, die aller achting heeft verspeeld, wordt mishandeld, vermoord. Vermoord op langzame, zekere wijze!
Wat hiervan de oorzaak is? De veldwachter moest op 17 September des vorigen jaar getuigenis der waarheid afleggen. De burgemeester, die in de zaak partij was, liet den avond van tevoren, eenige personen die eveneens als getuigen moesten optreden, bij zich aan zijn woning komen, ook de veldwachter moest verschijnen en deze trachtte hij over te halen, een verklaring af te leggen, die voor hem burgemeester, in het voordeel was. De veldwachter weigerde met beslistheid en wilde de waarheid en niets dan de waarheid zeggen. In weerwil van de vermaning, om er ,,eens op te slapen” heeft de veldwachter C. C. van Hemessen een verklaring afgelegd, die bezwarend voor burgemeester J. C. Baumann was.
Van af dien tijd zijn de plagerijen begonnen. De ongehoorzame dienaar moest verdwijnen. Zulke personen kon Zijn Edelachtbare niet in zijn omgeving dulden. Van Hemessen moest ontslag nemen, anders zou worden gezorgd dat hij het kreeg, enz. enz. De dienst werd op de meest tergende wijze verzwaard, om zoodoende een 65-jarigen man te dwingen ontslag te nemen. De meest grievende verwijten werden hem naar het hoofd geslingerd, en de schandelijkste beleedigingen geuit, met het kennelijke doel verzet uit uit te lokken. Niets baatte echter. Van Hemessen bleef steeds de kalme trouwe dienaar, die geduldig alles aanhoorde en trouw zijn plicht deed. Toen niets hielp werden andere middelen beproefd. Van Hemessen moest nu op eenzame plaatsen dienst doen. Des nachts en geheel alleen! In gevaar dus van zijn leven….. Men kon nooit weten…… hij kon eens sneuvelen of verdrinken !…. Des avonds moest hij op tochtige plaatsen aanwezig zijn, in wind en regen met het verbod te schuilen of koffie te drinken in zijn nabijstaande woning, in één woord op plaatsen waar niemand gezond kan blijven….. hij mocht weer eens een longontsteking oploopen, die heeft hij al meer gehad!

Oud-burgemeester Kleijn was vanwege gebrekkige kwaliteiten gedwongen terug te treden als burgervader van Woubrugge. Foto Vereniging Van Hemessen Woubrugge.
Zelfs is het voorgevallen dat hij op de speelplaats van de openbare school moest verblijven, zonder zelf te weten waarom. Moest hij aan een natuurlijke behoefte voldoen, dan moest hij dat eerst gaan vragen! Was dit alles nu noodig voor de orde en veiligheid in de gemeente, dan zou hierop niets aan te merken zijn. Maar dit is niet het geval. Woubrugge is een kalme stille plaats waar weinig gebeurt dank zij het tactisch optreden van den veldwachter! Neen het is alles niets dan wraak!
Van Hemessen bleef echter in alles getrouw, ook al moest hij zich, zooals te begrijpen is, zoo nu en dan ziek melden. In de zomer werd plotseling met de krachtproeve opgehouden. ’t Weer werd nu te mooi en het gevaar voor ziek worden en verdrinken te gering! Nu komt echter weer het slechte weer en aanstonds begint het spelletje weer. Weer nachtdienst in een eenzamen polder, op tochtige plaatsen in het dorp (met bovendien nog grievende controle door zijn minderen).
Mijnheer de Redacteur, moet dit zoo maar voort blijven gaan, en een voorbeeldige ambtenaar op dusdanige wijze mishandeld worden? Schreit zulks niet ten hemel? Wij gelooven, dat er nog één middel rest om aan de ongehoorde behandeling een einde te krijgen (autoriteiten blijven werkeloos) dat is publiciteit, en daartoe roepen we de medewerking in van de Nederlandsche Pers. Wellicht zijn er, die een onderzoek willen instellen. Zij kunnen op medewerking rekenen en het zal de moeite loonen. U, Mijnheer de Redacteur, dankzeggende voor de verleende plaatsruimte heb ik de eer te zijn.
Uw dw. dr., T. P. Kleyn, Oud-Burgemeester van Woubrugge, Directeur eener Ongevallenverzekering. Woubrugge, October.
Het Vaderland 13 oktober 1919
Een redacteur van Het Vaderland, ene E. de B. gaat naar aanleiding van de bovenvermelde brief van oud-burgemeester Kleyn op onderzoek in Woubrugge. Zijn verhaal heeft een lange aanloop met beschrijving van een wandeltocht naar Woubrugge vanaf, waarschijnlijk, het treinstation te Alphen aan den Rijn. In onderstaand stuk is dat gedeelte weggelaten.
DORPS-MISÈRE
Onze lezers weten dat er in Het Vaderland Vrijdagavond een ingezonden stuk verscheen van den heer T. P. Kleyn, waarin over diens opvolger, de heer J.C. Baumann, een boekje werd opengedaan en waarin bovenstaande beschuldiging voorkwam. We wilden gaarne iets meer weten van dit drama en daarom zijn we naar Woubrugge gegaan. Het leek ons het beste, verschillende notabelen op te zoeken, en ook de hoofdpersonen en dan, uit hetgeen wij vernemen zouden, een oordeel te vormen.
Het bleek ons, dat de ,,mishandeling” van den gemeenteveldwachter een welkome gelegenheid was een om den politieken tegenstander een beentje te lichten. Want dezen zaak heeft een lelijken politieken achtergrond, waarover straks meer.
Het geschrijf van den oud-burgemeester is op een verbluffende wijze overdreven, om het maar eens zeer eufemistisch uit te drukken. Burgemeester Boumann is in geenen deele iemand ,,die aller achting heeft verspeeld.” Hij is een jonge man, die bekend staat als voortvarend, strikt eerlijk en plichtmatig. Hij heeft veel temperament en liet zich daardoor weleens verleiden tot uitingen, die een bezadigd magistraat moest vermijden. Zoo schreef hij eenige open brieven aan het adres van den wethouder van Leimuiden, dr. Bouthoorm, omdat deze met den burgemeester Ninaber, den schoonvader van den heer Baumann, niet al te goed kon vinden. Dàt behoort een burgemeester niet te doen.
Zijn tegenstander, de heer Kleyn is een der velen, die onder het Kuyper-regime op ’t kussen zijn gekomen. Hij was Christlijk onderwijzer te Tiel en werd, naar men zegt, als belooning voor de diensten, die zijn vader te Sliedrecht bewees bij de verkiezing van den Leider in 1902 tot burgemeester van Woubrugge benoemd. In zijn ambt heeft hij zich niet op een gunstige wijze doen kennen, hij werd genoodzaakt ontslag te nemen. Was hij dus als burgervader geen exampel, in kwaliteit van huisvader trad hij ook vreemd op. Een zijner kinderen – zoo vernamen wij – had den vorigen winter snoepgoed gekocht voor rekening van den vader, tot straf heeft deze hem eenige weken in barre koude op zolder opgesloten. De buren kregen medelijden met den jongen en hebben den burgemeester met deze behandeling bekend gemaakt, waarna er een eind aan kwam.
Wat van Hemessen, den anderen hoofpersoon van het ,,drama” betreft, deze is inderdaad voor een veldwachter zeer ontwikkeld. Hij heeft veel gedaan aan onderzoekingen op geschiedkundig gebied, schreef een boek van 243 blz.: Een Wandeling door Woubrugge en Hoogmade, en een brochure: De Gereformeerde Kerk van Esselickerwoude. Ook geeft hij Zondagsschoolonderricht – hij is een volijverig aanhanger van de Gereformeerde beginselen. Het spreekt vanzelf, dat zoo’n veldwachter zich in het dorp voelt. Hij werd wel schertsenderwijs ,,de burgemeester van Woubrugge” genoemd, en toen de heer Kleyn zijn ontslag nam, moet hij – niet in scherts – gezegd hebben: ,,Ik ben te oud maar anders zou ik voor burgemeester solliciteeren”.
Van Hemessen, zo vernamen wij, wist nooit den afstand te bewaren, niet onder burgemeester Wichers, toen deze in 1888 kwam, niet onder burgemeester Kleyn, niet onder burgemeester Boumann. Maar de laatste nam er geen genoegen mede, dat de veldwachter zelf zijn dienst regelde, zooals deze ’t verkoos. En te begrijpen is, dat van Hemessen, die meer dan dertig jaren gewend was om den schepter (scepter?) in Woubrugge te voeren, die ’s avonds kalm tehuis bij de kachel op zijn pantoffels een bakje koffie placht te drinken, het verre van prettig vond, te ondervinden, dat de nieuwe heer nieuwe wetten bracht.
En dat de nieuwe heer geen zone Calvijn’s, doch slechts een christelijk-historicus was – hoeveel de veldwachter ook van christendom en van historie hield – dit was hem niet welgevallig. En hij wachtte op een gelegenheid, den jongen burgemeester – die hem, een man met een 35-jarigen staat van dienst, gezegd had, dat hij over zijn dienst-opvatting on te vrede was – een ak te zetten.

Burgemeester J.C. Baumann, van 1916 tot 1928 CHU-burgemeester van Woubrugge. Na de oorlog was hij ook nog jaren eerste burger van Oegstgeest. Foto Wikipedia.
Die gelegenheid kwam. De heer Baumann had zich iemand getoond, die met alle kracht distributie-ontduiken en kettinghandel tegen ging. Met alle kracht en zonder aanziens des persoons. Zoo werden bij den heer Boot (een raadslid n.b.), die directeur eener scheepswerf is en met twee heeren Bouthoorn het beroep van kettinghandelaar uitoefende, in beslag genomen: 218 kisten stangenzeep, 4 ½ kist lucifers, 48 dozijn zinken emmers, 21 vaten cacao, 726 elleboog-kachelpijpen, 26 lange kachelpijpen en 70 zakken melasse (welke laatste door en heer Boot abussievelijk niet waren opgegeven bij de telling, die in September 1918 gehouden is.). Ook werd een brandstoffenhandelaar, Jacob Bloemberg, geschorst wegens overtreding der Distributiewet.
Bloemberg werd het advies gegeven zich in verbinding te stellen met den anti-revolutionairen Advocaat Mr. P. E. Briët te Leiden, die te Woubrugge kwam en daar inlichtingen inwon. Men verwees hem naar van Hemessen en deze dacht: Nu of nooit! Hij heeft den heer Briët trouw geholpen. Een eigenaardig licht op de opvattingen van eerbied voor de overheid die Mr. Briët er op nahoudt, werpt een brief, dien hij den burgemeester over deze zaa schreef. De inhoud van dit epistel was zoo infaam, dat de heer Baumann een aanklacht bij den Minister van Landbouw indiende, met verzoek om den schrijver te dagen voor de Raad van Discipline van Advocaten.
Ons artikel zou te omvangrijk worden, wanneer wij deze brandstof-geschiedenis uitvoerig gingen beschrijven. Wij volstaan met de mededeeling, dat de burgemeester volledig in het gelijk is gesteld (1).
Het raadslid Boot, dat thans mede de actie in zake den veldwachter leidt, was niet steeds zoo’n groote bewonderaar van van Hemessen. Er waren eens 25 balken vermist, die onvindbaar bleken. De heer Baumann gaf den raad, f 25 uit te loven voor den vinder. Den volgenden dag waren de balken terecht! Telefonisch beklaagde de heer Boot zich bij den burgemeester over dezen gang van zaken en hij zei minder parlementair dan wel typerend: ,,Burgemeester, ’t is hier een rotz……. met de politie!” waarop de burgemeester antwoordde: ,,U heeft gelijk, maar ik kan niet in een paar jaar goed maken, wat in 33 jaren door mijn voorgangers bedorven is.”
Ten huize van den heer G. v.d. Veen, schoonzoon des veldwachters en Christelijk onderwijzer te Woubrugge, is een vergadering gehouden, waarin het stukje van den heer Kleyn voorgelezen werd. Enkelen vonden, dat de oud-burgemeester het er wel wat dik opgelegd had. Niemand wenschte het mede te onderteekenen en zoo verscheen het, alleen voorzien van de handteekening des heeren Kleyn. Het is inderdaad enigszins overdreven! En we kunnen ons begrijpen, dat de heer Baumann een aanklacht bij justitie heeft ingediend. We zullen het stukje op den voet volgen. Heeft burgemeester Baumann ,,alle achting verspeeld?”
Wij hoorden, behalve bij den heer Kleyn, met lof over hem spreken (2). Maar ook vernamen we, dat in de raadszitting van 9 October 1918 het (liberale) lid Kroes, bij de toelichting voor zijn voorstel om de de voorlezing van het gebedsformulier af te schaffen, zeide: ,,Wij hebben hier een voorzitter, die, naar ik meen, de achting van den Raad heeft, het gebed hoog acht, zich niet voor de wereld Christelijk voordoet om in eer en aanzien te stijgen en, ik zeg het uit volle overtuiging, dat het mij genoegen doet, een burgemeester te hebben, die weet wat hij wil, niet aan den leiband loopt en ook ontzag heeft. Van de ,,valsche verklaring”, die aanleiding zou zijn tot de gespannen verhouding, is, blijkens de stukken, niets waar.
Het nachtelijk dienst doen, uitgevonden door den satanischen burgemeester, op tochtige plaatsen, enz. enz. verliest wel eenigszins zijn afschuwelijks, als men weet, dat het slachtoffer van September 1918 tot Mei 1919 zes keeren nachtdienst gehad heeft! Niemand zal, dunkt ons, deze plagerij zoo erg vinden. En van Hemessen maakte op ons den indruk een krachtige, gezonde man te zijn, wiens fysiek geenszins beantwoordt aan de voorstelling, die de heer Kleyn gaf. Het dienstdoen op de speelplaats der school was noodig, omdat in een der lokalen een zangvereeniging repeteerde en dit aanleiding tot eenige wanordelijkheid had gegeven. Dit wist de veldwachter wél. En dat hij permissie moest vragen om aan een natuurlijke behoefte te voldoen, werd ontkend.
Van het geheele stuk des heeren Kleyn blijft bitter weinig over, zooals men ziet. Wij meenen, dat de burgemeester, ontstemd over onwaarheden door den veldwachter gedebiteerd – zoo had hij in strijd met de waarheid gerapporteerd woonwagens uit Woubrugge geleid te hebben – den afstand tusschen hem en van Hemessen iets te ver heeft gemaakt en dat dit dezen veldwachter bitter gegriefd heeft.
Voorts gelooven we, dat eenige invloedrijke personen, het geschil hebben aangewakkerd en opgeblazen om den lastigen en schadeberokkenden burgemeester tegen te werken en ten slotte hebben we de overtuiging gekregen, dat de anti-revolutionaire kopstukken ter plaatse en in den omtrek niets liever zien dan dat de christelijk-historische burgemeester verdwijnt om weer plaats te maken voor een broeder. En daarom is dit relletje – dat is onze eind-indruk – door den heer Kleyn op touw gezet.
E. de B.
Voetnoten:
(1) Den 29sten October 1918 schreef de Minister ,,dat den burgemeester van Woubrugge in zake zijn beleid betreffende distributie van levensmiddelen e.d. in zijn gemeente geen verwijt te maken is is”.
(2) Alleen werd hem kwalijk genomen, dat, toen de veldwachter in de kerk der Ned. Herv. Gem. een tentoonstelling had georganiseerd ter herinnering aan den calvinistischen theoloog Combri (17de eeuw, was 35 jaar predikant te Woubrugge), welke tentoonstelling door prof. Honig, docent aan de Theologische school te Kampen, geopend was, – de burgemeester den kerkeraad schriftelijk verzocht heeft, zijn attestatie naar Hoogmade te zenden, omdat de veldwachter op de plaats van den burgemeester had gezeten. Ook had de heer Baumann een paar keeren te kennen gegeven, in het bijzijn van derden, dat hij den veldwachter niet in zijn omgeving wenschte.
Het Vaderland 15 oktober 1919
DORPS-MISÈRE.
Aan de Redactie van Het Vaderland.
Het artikel van E. de B. ,,Dorpsmisère” blijjkt geschreven te zijn onder inspiratie van den burgemeester van Woubrugge. Her verbaast mij niet, dat deze, nu de zaak eindelijk publiek behandeld wordt, politieke partijzucht als motief aanvoert. ’t Is de eenige manier, om zich nog een houding te zoeken, in deze hem uiterst compromitteerende geschiedenis. Ik zal mij niet verdedigen tegen de in-belachelijke beschuldiging, dat ik in het dorpje Woubrugge een Christelijk-Historisch Burgemeester ten val zou willen brengen om hem door een A.-R. Burgemeester te vervangen. Ik wil slechts bevestigen, dat de heer Kleyn in zijn ingezonden stuk waarheid sprak, en dat ten aanzien van veldwachter van Hemessen en in de zaak van den brandstoffenhandelaar Bloemberg gemeen onrecht begaan is.
Het spijt mij, dar de heer E.de B. zich om den tuin liet leiden en zich met zóó eenzijdige voorlichting tevreden heeft gesteld. Het spijt mij te meer, omdat hij daardoor meewerkt om ,,politiek” te brengen in een zaak die met ,,politiek” niets te maken heeft. Alle politieke partijen hebben belang, dat kalme eenvoudige burgers nier worden getrapt.
Hoogachtend, Uw dw. P. E. Briët. Leiden 14 October.
Nawoord E. de B., schrijver van het artikel.
De inzender vergist zich, wanneer hij meent, dat wij ons lieten ,,inspireeren” door Woubrugge’s burgemeester, wij hebben verschillende menschen, waaronder politieke tegenstanders van den heer Baumann, geinterviewd. Waarom onze conclusie, dat deze zaak een politieken achtergrond heeft, zoo ,,in-belachelijk” is, ontgaat ons. Zoo groot is de afkeer bij de belijders der a.-r. beginselen immers nooit geweest?
Dat de heer Kleyn de waarheid schreef is een onwaarheid die den heer Briët alléén vergeven kan worden, omdat hij blijkbaar zijn inlichtingen van één kant ontving. Zijn bewering, dat in de zaal van Bloemberg ,,gemeen onrecht” begaan is, qualificeeren wij liever niet. Dat zou de minister, die zooals men weet, den burgemeester volkomen in ’t gelijk stelde, beter kunnen doen. Mr. Briët moge zich verzekerd houden, dat wij ons niet zóó heel makkelijk om den tuin laten leiden, ook dat niet wij politiek in deze zaak brachten. Waarom zouden wij dat doen?
Wanneer voorts kalme, eenvoudige burgers niet erger getrapt worden dan te Woubrugge – dan loopt nog al los! Ten slotte: de justitie krijgt de zaak in handen en misschien zal de minister van binnenlandsche zaken nog een onderzoek instellen; dan zal dus wel blijken of niet mr. Briët zich hier als verdediger van een kwade zaak heeft opgeworpen. E. de B.
De Amsterdammer 15 oktober 1919
DE BURGEMEESTER VAN WOUBRUGGE
Door den heer Beumer zijn aan den Minister van Binnenlandsche zaken de volgende vragen gesteld (Beumer was kamerlid voor de A.-R.):
- Is het juist, dat de burgemeester van Woubrugge zich, sedert ongeveer een jaar, schuldig maakt aan ergerlijk machtsmisbruik, o.a. door den veldwachter van H. op onbeschaafd, tergende wijze te bejegenen en hem allerlei onredelijke opdrachten te geven?
- Indien den Minister omtrent het bedoelde machtsmisbruik niets bekend is, wil hij dan dienaangaande een onderzoek doen instellen, waarbij onpartijdigheid zal zijn verzekerd? (Hierbij zij opgemerkt, dat de oud-burgemeester van Woubrugge T. P. Kleijn getuigt, dat de veldwachter Hemessen 35 jaar eerlijk en trouw heeft gediend. Bovendien is deze veldwachter vermaard door zijn opstellen op geschiedkundig gebied. Hij is de man, die over Woubrugge een boekwerk heeft geschreven en die destijds de Comrie-tentoonstelling heeft georganiseerd. De tegenwoordige burgemeester J. C. Baumann zou hem allerlei geniepige plagerijen aandoen, omdat hij in September van het vorige jaar getuigenis heeft afgelegd in een zaak, waarin de burgemeester partij was. Hij zou toen de waarheid hebben betuigd ten nadeele van en burgemeester, die nu allerlei laffe middelen toepast om zich op den veldwachter te wreken.)
De Nederlander 16 oktober 1919
DE VELDWACHTER VAN WOUBRUGGE
Van Burgemeester Baumann uit Woubrugge ontvingen wij een uitvoerig schrijven over de veldwachter-kwestie, dat grootendeels bevestigt wat Het Vaderland reeds mededeelde. Wij ontleenen daaraan het volgende: De heer T. P. Kleijn heeft in September 1916 zijn ontslag als burgemeester moeten nemen, en ik ben zijn opvolger. Deze man is onder mij nog 9 maanden gemeente-secretaris geweest en kwam voor herbenoeming niet meer in aanmerking. In de maand Februari j.l. is een zijner kinderen zoodanig door hem mishandeld, dat ik mij, als hulpofficier van justitie, er mede heb moeten bemoeien. Het ingezonden stuk in uw blad is opgesteld door hem en den schoonzoom van den veldwachter O. C. van Hemessen, die met diens dochter moest trouwen. Geeft dit niet te denken, dat juist deze personen dit schandelijk stuk hebben opgemaakt? Ten huize van dezen schoonzoon (…) zijn meerdere personen ter vergadering geroepen om dit stuk te onderteekenen, doch dit is unaniem geweigerd.
Juist in de raadsvergadering van den 9en October j.l. zijn voor den voorzitter van den Raad de meest vleiende woorden geuit terzake van zijn werken voor de gemeente. De zelfde schoonzoon van den gemeenteveldwachter O. C. van Hemessen is onderwijzer bij het Christelijk onderwijs alhier en heeft in de maand Mei j.i. de oprichting van een burgerwacht en een vrijwillige landstorm met alle geweld tegengewerkt door op de door mij belegde vergadering o.m. deze woorden te spreken: ,,dat de regeering het recht met de voeten trad” en ,,dat zijn vaderlandsliefde zoodanig was geslonken dat zij thans wel in een lucifersdoosje kon”.
De burgemeester voegt hieraan eenige mededeelingen toe omtrent de onbetrouwbaarheid van den veldwachter, die onjuiste verklaringen zou afgelegd hebben in een zaak van een brandstoffenhandelaar, die door den Burg. terzake van overtreding van de distributie-voorschriften voor een maand is geschorst, ten gerieve van mr. P. E. Briët, advocaat te Leiden, die zich tegenover den Burg. schromelijk zou hebben vergaloppeerd. Ook de Heer Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland zou omtrent de gedragingen van dien veldwachter zijn misleid, en wel door een adres waarin gevraagd werd dien veldwachter van 65 jaren te benoemen tot chef-veldwachter, terwijl achteraf bleek, dat die veldwachter dat adres had mede helpen tot stand brengen, het te zijnen huize is geschreven en zijn zoon het bij 7 notabelen heeft laten teekenen onder voorwendsel, dat zijn vader dan meer pensioen zou verkrijgen. Terwijl deze veldwachter vrijwel onder eede stond, heeft hij ontkend iets met dit adres te maken te hebben gehad, terwijl deze valsche verklaring later geheel is uitgekomen. Diezelfde veldwachter heeft toen als wraak uitgestrooid, dat de Burg. van hem een valsche verklaring wilde hebben.”
,,Weet u, vraagt Burgemeester Baumann verder, dat het optreden der gemeente- veldwachter, zich sterk gevoelende door de steun van vooraanstaande personen der Anti-Revolutionare partij, zoodanig is, dat mijn oudste wethouder daarvan getuigt, ,,dat de schofterigheid gekroond is”? Weet U, dat het afleggen van valsche verklaringen van den gemeenteveldwachter O.C. Van Hemesssen verband houdt met diens angst zijn pensioen te moeten nemen, omdat hij reeds sedert jaren zijn betrekking niet meer kan waarnemen. Weet U, dat de gemeenteveldwachter O. C. van Hemessen nooit meer dan 8 uren per dag dienst behoeft te doen. Is U het niet met mij eens, dat deze veldwachter beter had gedaan zijne betrekking neer te leggen en aan den gemeenteraad een toeslag op zijn waarschijnlijk te gering pensioen te vragen? Weet U, dat een gemeenteveldwachter tegen de bevelen hem door den Burgemeester gegeven, oogenblikkelijk in beroep mag gaan bij den Heer Commissaris der Koningin, en is U met mij niet van oordeel, dat indien naar het oordeel van den gemeenteveldwachter O. C. van Hemessen, de hem door mij opgedragen dienst te zwaar is, hij dien weg had moeten inslaan, en nimmer zijn toevlucht had moeten zoeken tot een vrijwel ontslagen Burgemeester die door het schrijven van een pamflet de eer en het gezag van een Burgemeester aanrandt?”
De schrijver voegt hieraan nog een en ander toe, waaraan het volgende is ontleend: ,,
,,De verslaggever van Het Vaderland deelde mij, nadat hij in mijne gemeente een onderzoek naar een en ander had ingesteld, mede, dat ten zeerste werd gewaardeerd mijn volstrekte onpartijdigheid in de distributie-ellende en mijn strijd tegen kettinghandel. Dit is voor mij voorloopig een voldoening, terwijl ik rechtvaardiging van de blaam thans op mij geworpen, straks van den rechter verwacht.
De bestrijding van den kettinghandel, de zaak van den geschorsten brandstoffenhandelaar en de zaak van den gemeenteveldwachter vormen een ondeelbaar geheel. Ten zeerste hoop ik, dat de door mij ingezonden klacht bj de Justitie spoedig berecht zal worden.”
Het Vaderland 22 oktober 1919
Mijnheer de Redacteur!
Naar aanleiding van het ingezonden stuk van den heer Baumann, burgemeester van Woubrugge, deel ik u mede , dat ik niet van voornemen ben op zoo’n stuk – den heer Baumann volkomen onwaardig – in te gaan.
We zullen stil het onderzoek afwachten dat door Jjustitie en eventueel door den Minister wordt ingesteld en waarbij de praatjes van dien burgemeester toch niet zullen baten. Alleen wil ik de opmerking maken, dat de mededeeling omtrent mijn zoontje in strijd met de waarheid is en willen vragen waar de burgemeester het recht vandaan haalt om van een wetenschap gebruik te maken, die hij alleen in kwaliteit van hulpofficier van justitie bezit?
Met dank voor de plaatsing heb ik de eer te zijn.
Uw Dw. Dr. T. P. Kleyn, oud-Burgemeester van Woubrugge. Woubrugge, 21 Oct.
Het Vaderland 22 oktober 1919
DORPS-MISÈRE.
Geachte redactie!
Naar aanleiding van et ingezonden stuk van mr. P. E. Briët te Leiden, voorkomende in het Avondblad van Uw courant van 15 dezer, waarin o.a. door ZEd. wordt meegedeeld, dat in de zaak van den brandstoffenhandelaar Bloemberg ,,gemeen onrecht” is begaan, deelen wij U mede, als zijnde in deze zaak nauw betrokken, tegen deze insinuatie ten sterkste protesteeren, in verband met de uitspraak door Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel na een nauwgezet onderzoek gedaan, met als resultaat, dat de Brandstof-Commissie volkomen in het gelijk werd gesteld.
De Brandstoffencommissie te Woubrugge,
Jhr. K. W. L. de Muralt, Voorzitter.
C. J. van As, loco-Secretaris.
De Standaard 22 oktober 1919
BURGEMEESTER CONTRA VELDWACHTER
Naar wij vernemen is de bekende zaak betreffende den Burgemeester van Woubrugge, den heer J. C. Baumann en den gemeenteveldwachter, den heer O. C. van Hemessen, in een nieuw stadium gekomen. De Commissaris van de Koningin in de Provincie Zuid-Holland heeft n.l. de gemeente Woubrugge bezocht en heeft na hoor en wederhoor, op toenadering en verzoening aangedrongen en bewerkt, dat de Burgemeester en de heer Van Hemessen elkaar weder de hand hebben gegeven.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!