Dijkdoorbraak Voorofsche polder in Hoogmade in 1945
Wanneer precies de dijk van de Voorofsche polder (vanaf de r.k. kerk gezien aan de andere kant van de Does) in Hoogmade doorbrak, wist mijn stiefvader Siem van Tol (geboren 14-6-1914, overleden 28 april 2014) niet meer. Waarschijnlijk ergens in 1946, 1947, zegt hij, want zijn broer Gerrit was nog in Nederland (geëmigreerd in 1949 naar de VS), en zijn vader leefde nog (overleden december 1948).
Gelukkig bieden regionale kranten uit die tijd uitkomst. Het was op 2 september 1945, de dag ook dat de Japanners op de USS Missouri hun onvoorwaardelijke overgave tekenden… Maar daar lagen ze in Hoogmade niet wakker van. ,,Hedennacht is door een dijkbreuk van 20 meter de circa 90 H.A. Groote Voorofsche polder onder water geloopen, waardoor beide boerderijen eveneens onder water komen te staan”, aldus De Nieuwe Leidsche Courant van maandag 3 september
Grosmolen
De dijkdoorbraak had plaats vlak naast – een meter of tien daarvan verwijderd – de Grosmolen aan de Bruinwetering. Eigenlijk was er een flink stuk dijk gewoon in de achterliggende sloot gespoeld, weggeschoven. Dat gebeurde op een zondagavond, weet Siem heel zeker, want hij was op bezoek bij zijn meisje Jo van Wieringen die zo’n beetje recht tegenover de Bruinwetering woonde (bij haar ouders). Buurman Jan Volwater kwam het vertellen. Siems broer Gerrit was even verderop op bezoek bij zijn vriendin Riek van Wieringen (zus van Koos van Wieringen/Van Klaverweijdenweg).
Siem en Gerrit gingen als de wiedeweerga naar huis (Vissersweg) om hun bok te laden met grond om op die manier mee te helpen het gat te dichten. Of dat in opdracht van hun vader gebeurde – hij was voorzitter van het polderschap van de Voorofsche polder, en had er 8 hectare eigen land en 5 hectare kerkeland – is waarschijnlijk maar Siem weet dat niet niet meer. Siem schat dat ze een klein uur nodig hadden om een hoeveelheid grond en zand, van rondom de mesthoop, in de bok te scheppen. De stroming was zo sterk – door het gat in de dijk – dat de bok met de stroom mee ging richting Bruinwetering. Siem en Gerrit behoefden – buiten wat stuurwerk – helemaal niks te doen. Ter hoogte van de kerk hoorden ze dat ze konden omkeren. Waarom wisten ze niet, maar later hoorden en zagen zij dat het gat in de dijk zo groot was dat een lading grond en zand niets had uitgemaakt. Hoe ze zijn omgekeerd en of ze zijn omgekeerd en tegen de stroom weer terug zijn gevaren,weet Siem niet meer.
Damwand in de Does
Wel herinnert hij zich dat Jaap Star, de veeschipper, er met twee flinke schuiten naar toe was gevaren en dat ze een van die schuiten hebben laten zinken om de stroom enigszins in te dammen. Maar ook dat hielp volgens Siem weinig. De dag erna – of misschien al in de nacht van zondag op maandag – heeft Gebr. E. van Luling uit Woubrugge de Bruinwetering met een damwand afgesloten van de Does. De vrees bestond dat andere polders ook onder zouden lopen, omdat de dijken slecht waren onderhouden, mede onder invloed van de oorlog.
,,De krant meldt in dat verband: ,Rijnlands boezem is indertijd door de Duitschers sterk opgevoerd, terwijl overigens de polderdijk niet behoorlijk is onderhouden. Bovendien loopen de geheele Hoogerwaartsche en Achthovensche polder gevaar.” In berichten een paar dagen later in deze krant staat dat het gat is gedicht, maar dat de algemene vrees blijft bestaan dat bij het leegmalen van de polder de dijken op andere plekken het kunnen begeven.
Volgens Siem had het vee een veilig heen komen gezocht op de dijken en kades. Later is het vee – waarschijnlijk die maandagochtend 3 september al – uit de polder gehaald. Volgens Siem werden de circa 19 koeien verdeeld over land van Hoogeveen in de de Blauwpolder aan de Achterdijk. De andere stonden in de wei bij Siems ooms (broers van zijn vader) Frans en Leo aan de overkant van de Vissersweg (Frederikskade, thans Wim en Mieke van Tol). Siem ging de koeien melken aan de Achterdijk, terwijl zijn vader de koeien aan de Fredrikskade molk. Volgens Siem was de polder ook niet zo diep dat het vee geheel onder water kwam te staan. Hij zegt dat ze met hun kop nog boven het water uit kwamen (polder is twee meter onder NAP).
Een neef van zijn vader, ook Jaap van Tol geheten, die een boerderij had aan de Kerkstraat pal naast de kerk, had nog geen actie ondernomen om de koeien daar weg te halen; hij liet de boel maar de boel, vond Siem. Hij en zijn vader hebben dat vee ook in veiligheid gebracht. En Siem vond het een grote luizenstreek, en kon zich daarover – hij was toen al 95 jaar – nog heel erg boos maken (bijna 60 jaar later!). De zondag, een week na de dijkdoorbraak, toen hij zijn meisje Jo ophaalde om naar de kerk te gaan, kon hij, boos als hij was, het niet laten om stevig op de ramen te bonzen en zijn vuist op te heffen naar zijn achterneef. Hij was furieus, (zoals ik hem later als oude man soms ook nog geregeld heb meegemaakt). Maar daar bleef het bij.
Zwakke dijken
In de archieven van het Hoogheemraadschap van Rijnland (waarin veel later alle polderschappen zijn ‘opgegaan’) is nauwelijks iets terug te vinden over deze dijkdoorbraak. Er zijn wat rekeningen voor herstel, maar omtrent de oorzaak ervan is niks bekend, niks geschreven. Uit een plattegrond van de polder die is gemaakt vlak na de dijkdoorbraak staan 4 plekken aangegeven waar de dijken eveneens slecht zijn, en waar water door de dijk of over de dijk gaat. Daarbij met de pen aangetekend dat de kade op een plek ‘onoordeelkundig’ is onderhouden. Vooral achter in de polder – net voorbij het land van Jaap – zijn er veel (drie) zwakke plekken in de dijk van de Juffermans Watering.
Zoals ook de krant al berichtte, was het polderonderhoud altijd zwak geweest. De boeren en de r.k. kerk die land hadden in de Voorofsche polder betaalden jaarlijks een bedrag (naar oppervlakte) waaruit het beheer van de polder, met name onderhoud van dijken, moest worden betaald. Dat deden de boeren meestal ook nog zelf, en dat ging waarschijnlijk niet altijd even deskundig. En zeker in de Tweede Wereldoorlog is er niet veel gedaan om ‘knelpunten’ te verhelpen. Bovendien hadden de Duitsers – waarschijnlijk in 1944 – de polder ‘dras’ gezet, een laagje water in de polder laten stromen, om een invasie door geallieerden vanuit de richting Alphen aan den Rijn te bemoeilijken. Bij de Juffermans-wetering hadden de Duitsers voor dat doel een veur gemaakt die overigens ook weer kon worden afgesloten (met hout). Wellicht is er een verband met dat dras zetten van de polder, als gevolg waarvan de toch al zwakke dijk – aan twee kanten water – in de sloot is gegleden.
Volgens Siem waren er nog andere invloeden op de dijkdoorbraak. Op de plek van de doorbraak kwamen nooit koeien, het was een ‘losse’ (loze?) dijk waar geen vee kon komen. En dat was er mede de oorzaak van dat de dijk zwak was: want koeien trapten de boel altijd vast.
Vette rekeningen
Uit rekeningen voor herstel blijkt dat de werkzaamheden (dam slaan in de Bruinwetering, dichten van het gat, verleggen van de sloot achter de dijk richting de molen, het verwijderen van de dam, etc.) tot in december van dat jaar heeft geduurd. Aan de andere kant lijkt het er op dat de polder – met behulp ook van een noodgemaal – in een aantal weken weer was leeggepompt. Volgens Siem hebben hij en zijn broer en zijn vader de ‘sudde’ opgeruimd, de dikke, rottende maar wel droge laag van gras die het land ‘verstikte’. Dat moest er af om nieuw gras weer een kans te geven. Hoe lang ze bezig zijn geweest, weet Siem niet meer. Maar dat moet vele dagen zijn geweest. Die droge rotzooi werd met de zeis verwijderd en op een hoop geveegd en in brand gestoken.
Alle rekeningen gingen naar het polderschap.
Provinciale Waterstaat stuurt een rekening van 162,50 voor huur van een hulpgemaal voor de periode van 8 september tot 2 oktober 1945.
De Gebr. E. van Luling uit Woubrugge stuurt rekeningen van in totaal meer dan 10.000 gulden voor onder meer het slaan van een damwand en dichten van het gat (circa 1000 gulden); het afbreken van de nooddam en het lichten en laten zinken van een vaartuig (van Jaap Star?) 347 gulden. Voor herstel werd 74 kubieke meter puin, 283 kubieke meter klei, vijf kubieke meter hout (damwand), 40 meter heipaal, 52 kg ijzer voor ankers, een nieuwe molentocht gegraven voor 700 gulden.
Naoorlogs onderhoud
Hoe het polderschap al die kosten heeft kunnen betalen, is onduidelijk. In archieven heb ik geen financiële verslagen (boekhouding) kunnen vinden over 1945 en latere jaren. En uit rekeningen over 1945 – die wel in archieven zijn te vinden – blijkt dat het polderschap zich vlak na de oorlog (los van de dijkdoorbraak dus) ook grote uitgaven heeft gedaan voor, waarschijnlijk achterstallig onderhoud:
De firma C. de Boer van de Rijndijk in Koudekerk rekent 1300 gulden voor het leveren van een ‘gebruikte molenas’ (roe, wieken) van ruim 20 meter lengte.
Rijwielhandel, Reparatie-inrichting (gediplomeerd hoefsmid, smederij), Landbouwwerktuigen en Gereedschappen van Ant. C. Deckers (later ook nog benzinepomp – wat deed Deckers eigenlijk niet?) stuurt een rekening van bijna 90 gulden voor diverse ijzer- en laswerkzaamheden. Voor onderhoud van de zeilen rekent Jac. Lemmerzaal van de Hooge Rijndijk in Zoeterwoude 75 gulden. J. Opdam, Rietdekker, Zwarte Weg 5, Oud-Ade vraagt 70 gulden voor ‘rietdekkers-werkzaamheden’ en G. Verbeij ruim 500 gulden voor diverse klussen.
Uit het kasboek over 1944 (eigenlijk laatste half 1943 en eerste helft 1944) blijkt dat het polderschap 25 gulden overhoudt op een begroting van bijna 10.000 gulden. Maar dat jaar is er een extra omslag die 6500 gulden oplevert, maar onduidelijk is wie dat betaalt. Dat forse bedrag komt bv. in het kasboek van 1942 niet voor. Dat jaar komt het polderschap op een begroting van 800 gulden een bedrag van 25 gulden tekort. Siems vader ontvangt voor zijn rol van voorzitter 8 gulden per jaar, secretaris en penningmeester (H. van Wieringen en C. van Rijn) elk 5 gulden.
Jaap wordt boer
Siems vader Jaap (geboren 1885) heeft altijd geboerd in de Voorofsche polder, waarschijnlijk vanaf 1910/1912. In die jaren koopt hij, met steun van zijn vader, het dubbele woonhuis aan de Vissersweg, thans de nummer 14 en 16. Om het beroep van boer te kunnen uitoefenen wordt aan de kant van de Noord Aa een, niet onderheide bakstenen stal gebouwd met een dak van asbestplaten. De dakverdieping wordt ‘doorgeslagen’ naar het voorhuis, waar in de loop der jaren personeel (huishoudster, knecht) en oudere kinderen komen te slapen. Het eerste huis is al zo ver vervallen dat er niet in kan worden gewoond. Siem noemt het zijn hele leven ‘Bijkers huis’ naar de man/familie die daar tot circa 1900/1910 zou hebben gewoond.
Of het land in de Voorofsche polder al rond 1910/1912 eigendom was van Jaap of zijn vader is mij niet bekend, en ook Siem wist het niet. Siems opa zou er wel het geld voor hebben gehad, want hij was een rijke boer, die overigens later zijn, in Russische Spoorwegobligaties geïnvesteerde kapitaal verloor door het bankroet van dat land.
In de herinnering van Siem beschikte zijn vader over circa 13 hectare grasland, waarvan 8 eigendom en er 5 waren gehuurd van de kerk (kerkeland en daarop graasden in totaal nooit meer dan 19/20 koeien. Dat was zo bij zijn vader en Siem heeft er later hooguit een paar koeien extra geweid.
Land en boerderij lagen dus een ‘flink’ eind van elkaar verwijderd, niet ongebruikelijk in Hoogmade. Het land lag achter de woningen (anno 2017) van boer Jan Disseldorp en M. Hoogenboom aan de Groenwegh 8 en liep door tot aan de Bruine Wetering. Maar di weg kwam er was in 1959 toen de Juffermans-wetering (ook Juffermans Watering genoemd) werd gedempt. In Siems jonge jaren roeide hij met zijn vader twee maal per dag van de Vissersweg naar het land in de polder en weer terug. Vee, voer, machines, paarden en hooi; alles ging via het water. De Juffermans Waetering begon bij de Does ter hoogte van de vroegere scheepswerf van Colijn/lagere school.
Er was aan de Juffermans-wetering jarenlang in het begin geen stal. De koeien werden – vanaf 1912 – gemolken in de open lucht, weer of geen weer. Dat is in de loop der jaren ‘de Bocht’ gaan heten, geen idee waarom. Siem weet nog dat aan de overkant van hun land bij het Kooihuis (in de Vlietpolder!) een melker werd ‘doodgeslagen’ (door de bliksem), terwijl Siem en zijn vader 100 tot 150 meter verderop ook in het open veld aan het melken waren. Later kwam er wel een ‘provisorisch’ hok, kennelijk door Siems vader zelf getimmerd. Ook op het kerkeland stond een klein schuurtje volgens Siem, die ook nog een tijdje is gebruikt door zijn broer Gerrit voor kippen (voor de handel). Gerrit handelde toen al in kippen en konijnen.
Vooral varkens
Een grotere schuur/stal aan de Juffermans-wetering is later gebouwd door Jan van Leijden. Niet eens zozeer om overdekt te kunnen melken, maar Siems vader wilde varkens gaan houden. De nieuwe stal – die midden jaren twintig is gebouwd, en nog steeds door boer Disseldorp als opslagruimte in gebruik is – bood nu wel de mogelijkheid er ook ‘overdekt’ te melken. Er waren met schotten afscheidingen gemaakt voor verschillende zeugen. In de praktijk bleek dat de afstand (vanaf de Vissersweg) voor goed en adequaat toezicht te groot was. Teveel biggen stierven om verschillende redenen en het financieel succes was te gering. Siem stopte er al snel mee, nadat zijn vader in 1948 overlijdt.
Voor het dekken van de zeugen – het waren er hooguit vijf – moesten die beesten naar de berenboer worden gebracht. Dat gebeurde – voor de oorlog – eerst bij Van der Voorn (die zat op de boerderij van De Vette) en later bij Hillenaar aan de Van Klaverweijdenweg. Dat was wis en waarachtig ook niet altijd even gemakkelijk. De zeug werd aan boord van de roeiboot gehesen en naar de berenboer gevaren, en weer terug. Siem herinnert zich nog een incident, nadat een zeug was gedekt bij Van der Voorn, dat het beest vlak nadat het aan boord was er uit sprong. Het was met een touw vastgebonden. Dat touw ging om de nek en ook nog een keer – een soort mastworp volgens Siem – om de buik van het beest. Dat kan gaan kwaad zolang het dier aan boord blijft, maar door het worstelen in het water trok het touw zich steeds strakker om het beest. Siem vader riep: Siem door roeien, en hij bedoelde daarmee kennelijk: naar de kant om daar het touw te verwijderen. Het beest heeft het gered.
Groenwegh
De naam ‘Groenwegh’ is eigenlijk al heel erg oud. Die stamt nog van voor de tijd van het in cultuur brengen van wat later de Grospolder (Voorofsche polder) is gaan heten. De polder ontstaan (in 1632) na een vergroting van een al bestaande polder tussen de Bruine Wetering (Watering) en wat toen al Groeneweg heette. Waarschijnlijk bestond de polder al op de kavel tegen de Does aan en is die verder naar achteren (richting Koudekerk) uitgebreid. De polder werd de eerste jaren aangeduid als de polder die lag tussen de Groeneweg en de Bruine Wetering, kreeg even ook de naam van Groenewegspolder. De naam van de Juffermans- Watering komt voor het eerste voor in 1652. De naam Groeneweg wordt dan niet meer gebruikt. Waarschijnlijk liep er voor 1632 al een weggetje, mogelijk richting Koudekerk, maar dat is gissen van mij. De data over de polder komen uit het archief van Rijnland.
De Juffermans-wetering bestond eigenlijk uit twee sloten, een brede en een wat smalle sloot. Die smalle sloot was gelegen tegen de Voorofsche polder aan. Voor het bootverkeer werd meestal de brede sloot gebruikt. Tussen de sloten in lag een langgerekt eiland dat in breedte varieerde van enkele meters tot een kleine tien meter, zo schatte Siem van Tol. Er waren verschillende doorsteken gemaakt om via de smalle sloot toch bij het land te kunnen komen. Er was er bij het land van Mooren die door Siem en zijn vader altijd werd gebruikt. Later heeft Siems vader zelf een doorsteek gemaakt, maar die lag eigenlijk voor het ‘eigen’ land te ver. Het eiland was ter hoogte van het leigen and te breed en Siems vader had iets verder op het smallere gedeelte een doorbraak gemaakt die overigens later door Siem niet vaak meer is gebruikt, want in feite voer je dan te ver en moest je weer terug. En daar hield Siem niet van. In de tijd van de motorboot (vlak na de oorlog) was dat niet zo’n probleem, maar met roeien was het lastiger. Veel flap, hoewel dat met de roeiboot van toen makkelijker was dan nu. Toen hadden roeiboten nog roeidolven (de roeispanen lagen in een uitsparing) en kon je de flap makkelijk afschudden, makkelijker dan met een roeiboten met roeispanen met pinnen, aldus Siem van Tol.
In 1959 is de Juffermans-wetering gedempt. De Groenweg is aangelegd op de vroegere kade aan de Woubrugse kant van de polder. In feite kregen alle boeren in de polder er een stuk grond bij, dat zij konden kopen voor een geringe prijs. Voor hoeveel weet Siem niet meer. Ineens was de stal en de melkbocht wat verderop in het land komen te liggen. Een hoek grond waar Siem niet zoveel mee kon. Die heeft hij later dan ook verkocht aan eerder genoemde Martien Hoogenboom. Hij wilde eerst trouwens zelf bij zijn land gaan wonen, maar zijn toenmalige vrouw Jo van Wieringen moest er niks van weten. Toen is er nog sprake van geweest dat een ander familielid van Van Wieringen er zou gaan wonen, maar die haakte op het laatste moment af. Dat M. Hoogenboom er kon gaan wonen (geen boer) is te danken aan een truc van de gemeentesecretaris Hoogenboom (zoon van de veldwachter). Er moest aanvankelijk meer grond van Siem worden gekocht, zodat het er op leek dat Hoogenboom ook boer was, overeenkomstig de agrarische gemeentelijke bepalingen daartoe. Het ‘overtollige’ land is daarna door Siem voor dezelfde prijs terug gekocht.
Bijzonder
Van zijn vroege boottochtjes naar de Juffermans-wetering herinnert Siem zich een merkwaardig incident, het is bijna en soort cryptische droom. Van buiten het dorp kwamen er in de zomer weleens mensen met een bootje, al of niet om te vissen of te peuren. Siem herinnert zich een soort roeiboot met een dekzeil waaruit een vrouwenhand boven het water hing. Meer weet Siem er niet van, althans hij voer daar met zijn vader die daar niks over zei, maar Siem is het nooit vergeten. Hij veretelde er nog over toen hij 97 jaar was.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!