De stamboom van Johannes Petrus Brandenburg (1917-2006)

De naam Brandenburg. Die moet wel afkomstig zijn uit (Oost)Duitsland. Ook Piet van Sterkenburg suggereert dat in zijn boek waarin de namen van ‘30.000 Leienaars’ voor het voetlicht komen. Maar bewijslast? De stamboom van Johannes Petrus Brandenburg (1917-2006) biedt in elk geval geen houvast. In tegendeel. Tijdens vakanties stuit Jan Brandenburg niet alleen in Duitsland, maar ook in Luxemburg, Frankrijk en Denemarken geregeld op zijn naam. ‘Edelmannen op standbeelden’ komt hij zelfs tegen. Stroomt er dan toch blauw bloed door zijn aderen?

Het echte speurwerk naar zijn voorvaderen neemt Jan Brandenburg ter hand als hij met pensioen gaat. ,,Ik ben geen man van stilzitten en dit is een mooi tijdverblijf’’, luidt zijn verdediging als naar het waarom van dit monnikenwerk wordt gevraagd. En dus spendeert hij – naast zijn inzet voor de kerk – ontelbare uren aan zijn zoektocht naar zijn wortels.

Jan Brandenburg, circa 30 jaar oud.

Na eerst in bibliotheken en rijksarchieven te zijn gedoken, leiden de aanwijzingen niet naar Duitsland of Denemarken, maar steeds meer naar Terschelling. Dat moet het (ei)land van zijn voorvaderen zijn. Daar in het noorden in het deels nog woeste en verlaten land moet de wieg van zijn overgrootvader hebben gestaan. ,,Telg van een zeemansvolk in plaats van edelen en graven’’, spreekt Jan Brandenburg aanvankelijk het vermoeden uit in de bijlage van zijn stamboomonderzoek.

Maar dat lag toch net even iets anders. Met behulp van de lokale gemeentesecretaris wordt de naam van notaris Johannes Brandenburg (1765 1825) achterhaald. Elf kinderen telde zijn huwelijk met Grietje Fuys. Niet veel later wordt na verdere studie het bewijs geleverd: het is ‘m echt! De overgrootvader van Jan.

Einde onderzoek? Zeker niet. De geschiedenis gaat een behoorlijk stuk verder terug. Bij de ‘wortels’ die voor Jan aan de oppervlakte komen, doemt uiteindelijk Joris Pietersz. Brandenburch op, geboren in 1590 in Enkhuizen, later woonachtig in Alkmaar en werkzaam als stadsbode in Enkhuizen. En bij die Joris Pietersz begint Jan Brandenburg zijn stamboom dan ook daadwerkelijk op te tuigen met als resultaat een fraai bouwwerk met vele vertakkingen waarin tal van families de revue passeren. Beroepen in alle soorten en maten, scheidingen, trieste sterfgevallen, dat alles komt voorbij. Niets menselijks is de familie vreemd.

Nieuwe bezoeken aan de archieven op Terschelling, in Alkmaar, Amsterdam en Den Haag volgen en leiden uiteindelijk tot een bijna prozaïsch werk over de historie van zijn familie, dat Jan Brandenburg in oktober 1989 niet zonder trots presenteert. Een boek dat uiteindelijk ook aan de basis zal staan van een vervolgonderzoek: de stamboom van zijn schoonvader Arie van der Vooren, die ooit een sigarenwinkel (aan de Hoge Rijndijk) en een doodskistenfabriek (aan eveneens de Hoge Rijndijk en later de Koppenhinksteeg) bestierde (zie voor de ‘tak’ van Arie’s zoon Jacques elders op deze site).

Wie was Jan Brandenburg nu zelf? Een Leiderdorper, zei hij altijd met enige trots om zich te kunnen onderscheiden van al die ‘Leienaars’. Hij was immers geboren in de Prins Hendrikstraat. En in tegenstelling wat menigeen vermoedt, was dat destijds nog Leiderdorps grondgebied. In Jans jonge jaren annexeerden de Sleutelheren echter al snel die buitenwijk van hun buurgemeente. Uiteindelijk zou de buurt zich ontwikkelen tot een typische Leidse wijk, later ingesloten door oprukkende nieuwbouw in Noord.

Jan Brandenburg kwam uit een gezin met vijf kinderen. Naast Jan waren dat de zonen Gerard (1911), Nico (1915) en Piet (1922) en dochter Dora (1914), vriendin van Miep van der Vooren (1919) met wie Jan later zou trouwen. Uiteindelijk verhuisden vader Pieter (1884-1963) en moeder Maria (1882 – 1964) met hun vijf kinderen naar een bovenwoning aan de Maresingel. Jans vader (treinconducteur) kwam uit Amsterdam, zijn moeder (die zorgde voor de kinderen en het huishouden) uit Noordwijk. Een klassiek katholiek gezin waarbij de oudste zoon naar het klooster ging.

Ze hadden het niet breed. Geld voor dure studies was er niet. En toch zou Jan op de universiteit terechtkomen. Met een ULO-diploma op zak mocht hij als jongste bediende en als eerste katholiek (zoals Jan zelf altijd fijntjes aanvulde) aan de slag op een ondersteunende afdeling. Daar werd hem, naar eigen zeggen, vaak met harde hard de les gelezen. Maar het werk trok Johan, zoals hij destijds op de universiteit werd genoemd omdat er al een Jan was. Bovendien leverde het hem – hoe schamel ook – wekelijks een heus loon op.

Door de jaren heen – waarbij de ene avondstudie de andere opvolgde – werkte Jan zich uiteindelijk op tot hoofd van de afdeling Financiën en Administratie (een functie waarvoor inmiddels ongetwijfeld een dure Engelse term is bedacht). Zijn bureau stond aanvankelijk in een kamer naast het Academiegebouw aan het Rapenburg, grenzend ‘aan de mooiste tuin van het land’ (de Hortus). Later verhuisde hij naar de Stationsweg. Naar een kille ruimte, maar de universiteit voelde nog altijd als zijn tweede huis.

Zelf betrok Jan na zijn huwelijk in 1946 een huurwoning aan de Hoge Rijndijk, tegenover de sigarenwinkel van zijn schoonfamilie. Maar het huis werd na enige tijd verkocht. En even snel 12.000 gulden op tafel leggen, dat zat er echt niet in. Dus werd – met inmiddels twee kinderen – verhuisd naar een bovenwoning aan de ‘overkant’. Een huis, met wel een betaalbare huurprijs, dat Jan en Miep nooit meer zouden verlaten.

De universiteit en ook de kerk – hij zette zich veelvuldig in voor armenzorg en het oecumenisch gedachtengoed – beheersten nochtans zijn leven. En wilde hij over het geloof nog wel eens een kritische noot kraken, over de universiteit geen kwaad woord. Dat leven boeide hem. Overwerken was daarbij zijn tweede natuur. En ofschoon rustig van aard, kon hij met groot enthousiasme verhalen over dat bijzondere wereldje met al die professoren onder wie zijn persoonlijke (oorlogs)helden: Cleveringa, Barge en Van Holk. Wanneer de animositeit tussen universiteit en gemeente aan de orde kwam op verjaardagsfeestjes (inderdaad, iets van alle tijden) was duidelijk waar hij stond. Over zijn ‘baas’ niets dan goeds. Zelfs toen het computertijdperk hem op de hielen zat. En hem uiteindelijk inhaalde.

Na dik veertig jaar trouwe dienst nam Jan Brandenburg afscheid van de universiteit (‘nee, hij was niet altijd even makkelijk, maar wel altijd met het hart op de goede plaats’) met mooie blijk van waardering. Hij werd benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau. Apetrots was hij op zijn onderscheiding die later nog een ‘vervolg’ kreeg met een kerkelijke variant: Ridder in de orde van St. Silverster.

Jan Brandenburg met zijn vrouw, circa 2000.

Jan Brandenburg overleed in 2006. De onderscheidingen nam hij mee in zijn familiegraf in Warmond (‘thuisbasis’ van vele Van der Voorens)’waar zijn vrouw hem acht jaar later kwam vergezellen.

Adriaan Brandenburg (zoon, 2017)

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *