De Glipper en de Valse Zilveren Bazuin

Het was druk op de ophaalbruggen bij de Zijlpoort. Lange rijen wachtenden zochten allemaal een veilig heen komen achter de stadsmuren. Het waren dan ook roerige en onzekere tijden. Plattelanders, boeren, werklieden, vrouwen en kinderen waren op de vlucht voor rondtrekkende Spaanse legers die – per saldo – tot doel hadden opstandige Hollandse steden weer tot het ware geloof te bekeren.

En ook als de Spanjaarden naar andere landstreken trokken om aldaar oorlog te voeren, stond de situatie er rondom Leiden niet veel beter voor. Dan waren er weer de plunderende bendes van wat door moest gaan voor legertjes van Oranje, maar wat in de praktijk een bijeengeraapt zooitje was van kleiner en groter geboefte. Bij Alphen aan den Rijn lag ook nog een bataljon Engelsen, huurlingen in de strijd tegen de Spanjaarden. Dat waren stevige innemers.

Die moesten ook allemaal eten. En dat kochten ze bepaald niet op de Leidse markt. En er werd altijd bovenmatig gevroten, nooit wetende of en wanneer het volgende warme maal kon worden bereid. Voor de maaltijd werden vee en kippen en groente geroofd. Wie woonde en werkte buiten de stadspoorten was zijn bezit en zelfs zijn leven niet zeker. Met grote regelmaat werden in boerendorpen huizen in brand gestoken. Wie have en goed verdedigde, liep het risico door het zwaard te sterven of verdween anderszins van de aardbodem.

Na het vertrek van de Spanjaarden uit het Leidse gebied, eind maart 1573, in de richting van de Mookerheide (onder Nijmegen), om daar tegen de legers van de Oranjes te vechten, kozen veel landslieden eieren voor hun geld, moe van alle plunderingen en terreur. Meestal mensen die nog wat geld in hun zak hadden en met hun veestapel van paarden, koeien, varkens en kippen, de gelegenheid te baat namen om hun bestaan in ieder geval tijdelijk voort te zetten in Leiden, overtuigd als ze waren dat aan het oorlogsgeweld voorlopig geen einde zou komen zolang de Spaanse legers rond bleven trekken.

Het duurde lang voordat de rij ook maar enigszins slonk. Het was een bonte verzameling van mensen van wie een aantal, afgaande op huidskleur en taal of dialect, uit andere oorden kwam. De poortwachters hadden er moeite mee om de goeden van de kwaden te onderscheiden. Het was ook meer een soort loterij om bijvoorbeeld deserteurs, van zowel het Spaanse leger als van de Oranjes, er uit te pikken. Sinds Leiden betrokken was geraakt bij de Tachtigjarige Oorlog (waarvan ze toen nog niet wisten dat die zo lang ging duren) had het al heel veel soldaten onderdak geboden met alle daaraan verbonden overlast van openbare dronkenschap, schermutselingen met de bevolking en aanrandingen en verkrachtingen van het vrouwvolk. De bestuurderen waren er niet erg happig op om meer ‘ongeregeld’ toe te laten en hadden een gebod uitgevaardigd soldaten en ander gespuis te weren. Maar, zoals zo vaak, in de praktijk gold een andere werkelijkheid. Aan de poort maakten de wachters de dienst uit. Als iemand ook maar het gevoel kreeg dat de poortwachter twijfelde over diens identiteit of integriteit, werd meteen de beurs getrokken en kreeg die een of meer guldens toegestopt. Daarmee ging elk bezwaar in rook op. Veel van de vluchtelingen kwamen uit zuidoostelijke richting en waren per schuit vanuit Alphen aan den Rijn over de Rijn en vanuit Hoogmade via de Doeswetering en de Rijn in Leiden aangekomen.

Een wachter die vanaf de bovenkant van de poort de nog steeds aanzwellende rij wachtenden gadesloeg, werd verblind door zonlicht dat weerkaatste in een groot blinkend instrument dat iemand om zijn nek droeg. Naarmate de rij korter werd, zag hij dat het ging om een zongebruinde, donkerkrullige jongeman met een grote zilveren hoorn, waarvan de toeter precies contra en dus omhoog stond. Het mondstuk had een wat puntig toelopende vorm en kon door middel van een scharnier naar alle kanten worden gedraaid. Nog nooit had de poortwachter zo’n muziekinstrument aanschouwd, noch qua grootte, noch qua vorm. In zijn linkerhand droeg de man een rieten korf met daarin naar schatting zes, zeven postduiven.

Het gesprek verliep niet gemakkelijk. Geen van beiden konden ze verbaal duidelijk maken wat ze van elkaar verlangden. Vanwege huidskleur en accent, de man sprak een mengelmoes van Spaans en Frans, vermoedde de poortwachter dat het om een zuidelijke Belg of Fransman ging. De muzikant was kennelijk wat slimmer, want met handen en voeten en door steeds op zijn hoorn te wijzen, probeerde hij uit te leggen dat het zijn doel was om met muziek de boel een beetje op te gaan vrolijken in de stad in een poging daarmee ook nog wat centen te kunnen verdienen.

Het duurde even voordat de poortwachter dat allemaal door had. Die was niet echt overtuigd van nut en doel van deze vreemdeling en vroeg zich af wat hij met die bijzondere koekenbakker aan moest, die aan diens kleding te beoordelen van goede komaf was of, althans, in zijn leven goede zaken gedaan had. De muzikant had het voordeel dat achter hem de mensen begonnen te dringen, omdat de avondsluiting van de poort aanstaande was. En verder was het concentratievermogen van de wachter door de genuttigde hoeveelheid alcohol in de loop van de dag zo ernstig aangetast dat hij niet zo goed meer door had wat er om hem heen precies gebeurde. Hij was al zo dronken, dat hij niet eens meer zijn hand op hield om fooien af te dwingen. Op het moment dat hij door iets werd afgeleid, koos de muzikant er voor om maar gewoon door te lopen, de stad in.

De man voegde zich bij de stoet mensen die, onbekend met Leiden, allemaal dezelfde route volgden op zoek naar een plek in een goedkope herberg. Of anderszins. Een hele opgave in een stad die door vele honderden vreemdelingen als toevluchtsoord was gekozen. Zodra zo’n logement in beeld kwam, versnelde de groep om vervolgens massaal naar binnen te stormen om even zo vlug het pand weer te verlaten omdat de prijs te hoog was of omdat er gewoonweg geen ruimte was. Onze muzikant had snel door dat deze zoekmethode niet snel zoden aan de dijk zou zetten en maakte zich los uit de groep, sloeg een zijsteeg in, verdwaalde enigszins, liep langs de Sint Pancratiuskerk om uiteindelijk terecht te komen in de omgeving van de Burcht. Hij nam aldaar poolshoogte in een aantal herbergen, maar die waren hem wonderwel een beetje te luxe. Uiteindelijk belandde hij in de Mirakelsteeg waar hij onderdak zocht in een wel heel erg goedkoop en volks en flink vervuild logement, en waar hij door zijn bijzondere kleding en entourage onmiddellijk opviel.

Het leek min of meer toeval dat hij een een kamer voor hem alleen kreeg, maar in feite had hij die gekocht door de waard een flinke duit toe te steken. Hij mocht zelfs een slot op de deur laten zetten onder de voorwaarde dat hij die mèt sleutel aan de waard zou schenken zodra hij Leiden weer zou verlaten. Terwijl een meid de kamer met een bezem en een dweil een beetje schoonmaakte, nuttigde onze vreemdeling zijn avondmaaltijd, bestaande uit een kroes bier en een paar geroosterde kippenpoten. Daarna stommelde hij met al zijn bezittingen naar boven, moest goed manoeuvreren om te voorkomen dat de grote hoorn beschadigd raakte in de smalle gangetjes.

Alvorens zich te ruste te leggen op de strooien matras, zette hij met vier keggen de deur naar zijn kamer klemvast en wel zodanig dat het onmogelijk was dat iemand hem in de slaap kon verrassen. Hij doofde het olielampje. Door een klein venstertje op manshoogte viel nog slechts een flauw schijnsel van de halfwassen maan.

Bij het ochtendkrieken heerste er een serene rust. Het alcoholisch gelal en gewauwel, dat hem de avond tevoren nog lang uit zijn slaap had gehouden, was verstomd. Een enkele dronkelap had de nacht doorgebracht in de tapperij en lag in een onmogelijke houding met het lichaam om een tafel gekruld of met hangend hoofd op een houten bank.

Na het nuttigen van een bord gortepap en een kroes bier ging de muzikant de stad verkennen. In smetteloze kledij schreed hij door de binnenstad als ware hij een edelman, een buidel geld slingerde in het ritme van zijn stappen. Hij liet zich in de Breede Straat eerst twee nieuwe pakken aanmeten en wel van een duur soort laken, een stevige stof. Die kostuums zouden, overeenkomstig zijn instructies, meer het uiterlijk krijgen van militaire uniformen, zoals die ook door hoge officieren in het leger werden gedragen. Hij moest een klein bedrag vooruit betalen. Het vergde een klein half uur alvorens de kleermakers zijn lichaamsmaten hadden opgenomen.

In de Nobelstraat, het verlengde van de Breede Straat, stapte hij een winkel binnen gespecialiseerd in pistolen en rapieren. Hij kocht er twee Saksische radpistolen van bijna 30 centimeter lengte en elk circa 2 kilo zwaar, kogels en kruit en een kruithouder. Een keur aan rapieren, die in een houten stelling stonden opgesteld, werd door hem geprobeerd, althans vooral de dure sectie van die verzameling. Met slagbewegingen als van een geoefend soldaat, testte hij gewicht en balans van de steekwapens. Hij koos er een met gouden heft en moest daarvoor een vermogen afrekenen. Hij gordde het rapier om zijn middel en stak de beide pistolen achter de lederen riem. Het was lang geleden dat de wapenhandelaar zulke goede zaken had gedaan.

Vervolgens bracht hij een bezoek aan een schrijnwerker in de Burchtsteeg van wie hij het adres die ochtend had gekregen van de waard. Hij gaf de man en diens gezellen opdracht twee eikenhouten kisten te maken, voorzien van stalen grendels en sloten. De houten meubelen zouden zo groot worden dat een flinke man zich er in kon verbergen. De schrijnwerker en een slotenmaker kregen opdracht om terstond in de deur van zijn kamer in de herberg dubbele sloten te maken. Dat nam nog enige tijd in beslag, terwijl de muzikant op zijn kamer verbleef om zijn bezittingen te bewaken.

Nadat die klus was geklaard, overhandigden de werklieden hem twee sleutels.

Voor het eerst mengde de muzikant zich tegen de avond onder het volk dat met de genuttigde hoeveel alcohol inmiddels al half het bewustzijn had verloren. En ja, hij trok met zijn uiterlijk en kleding en wapentuig de nodige bekijks. Hij moest er alert op zijn dat in de drukte niet iemand een pistool weggriste, vandaar dat hij tactisch positie koos achter een tafel, in een hoek tegen de muur. Hij wekte de indruk dat hij mee deed met de massa, maar dronk zijn kroezen altijd maar halfleeg of schoof die naar de mannen die naast hem aan de stamtafel zaten. Die hadden vaak toch al niet goed door wat er gebeurde. Hij maakte zich geliefd door herhaaldelijk een rondje te geven, en probeerde zich de Leidse taal eigen te maken. Hij kreeg snel een indruk van wie belangrijk was. Die avond op zijn kamer schreef hij iets op een briefje, in het latijn. Hij rolde het op, stopte het een kokertje en bond het aan de poot van een duif die hij vervolgens los liet via het venstertje.

Het ritueel van kroegbezoek herhaalde zich een aantal dagen achtereen. De aanwezigheid van de bijzondere buitenpoorter trok volle zalen, want zijn goedgeefsheid had weldra een grote groep paupers en daggelders en poortwachters bereikt. De waard was in opperste stemming en de muzikant leerde vrij snel het stadse dialect verstaan en kon zelfs enkele zinnen brouwen, hetgeen vanwege zijn accent tot grote hilariteit leidde onder het beschonken volk.

Inmiddels had de schrijnwerker de zware eiken kisten bij hem afgeleverd. Het was nog een heel gedoe om die in de kamer van de herberg te krijgen. Er waren maar liefst vier sjouwers nodig om de looiig zware kisten naar boven te brengen en door de smalle gangen te schuiven. Dezelfde dag werden ook de nieuwe kostuums bezorgd. Laat in de avond verliet een tweede duif het logement.

De muzikant ging sinds die dag niet meer zonder zijn zilveren hoorn op stap. In de loop van de weken was hij ook een geziene gast in vele tapperijen en logementen en hij probeerde zijn bezoeken zodanig te regelen dat hij vanaf het einde van de middag uiteindelijk wel drie of vier gelegenheden per dag met een bezoek kon vereren. Hij werd nooit dronken en had tijdens die bezoeken nog nooit een noot op zijn muziekinstrument gespeeld, hoewel hij daartoe wel werd uitgedaagd. Een gratis rondje bier zorgde er altijd voor dat het gesprek van onderwerp veranderde. Hij had inmiddels ook al heel wat poortwachters leren kennen die hem om zijn gulheid prezen, elke keer als ze weer een vrij drankje achterover sloegen.

Tot verrassing van de vaste schare drankorgels was de muzikant de volgende dag niet op komen dagen. Ze waren er zelfs enigszins onrustig van geworden, want drinken voor eigen rekening was waarlijk een geheel andere vorm van genieting. Hij was vanaf de vroege ochtend bezig geweest met inkopen doen, daarbij geholpen door de zoon van de waard die voor dat doel opdracht had gekregen een paard met wagen te huren en hem als knecht te helpen. Voor dat doel had ook onze vreemdeling zich – geheel ter camouflage – gehuld in eenvoudige werkmanskleren zodat het leek of twee knechten op pad waren voor hun patroon om inkopen te doen. De zoon van de waard deed steeds het woord en bestelde de waren die de muzikant hem opdroeg.

Er was een aantal ritten noodzakelijk voor het transport van 20 jonge kazen van elk ruim 10 kilo, 150 kilo gedroogde vis, 200 gerookte worsten, 250 kilo gepekeld rundvlees, 40 zakken graan van elk 50 kilo, tien tonnen bier en 300 flessen Leidse klare. Het was overigens niet eenvoudig en al zeker niet goedkoop om zoveel etenswaren in te slaan. Veel van de producten waren als gevolg van het beleg nog schaars. Om de gewenste voorraad te kunnen aanleggen, was soms bezoek aan verschillende winkels noodzakelijk. Zo kostte het met name moeite om aan zoveel graan te komen, omdat de controle op de verwerking ervan zwaar werd gecontroleerd. Om de voorraad van 40 zakken te kunnen bemachtigen, moest bezoek worden afgelegd aan maar liefst zeven molens.

De ladingen werden steeds met een zeil zorgvuldig afgedekt en de knecht kreeg de opdracht de boel op het binnenpleintje bij de herberg te bewaken tot de stad in diepe slaap was gedompeld. Op dat moment werd de lading door de waard, diens zoon en de muzikant naar de kamer in de herberg gebracht. Dat vergde wel even, maar niemand die er ook maar iets van had gemerkt. En als altijd kocht de muzikant geheimhouding af door de waard en diens zoon flink wat guldens toe te steken.

Een van de poortwachters had na een feestelijk avondje de muzikant uitgenodigd om eens een kijkje te komen nemen tijdens zijn nachtdienst bij de Blauwe Poort. Eigenlijk strikt verboden, maar de vreemdeling was inmiddels populair geworden, één van de jongens. Ter voorbereiding van zijn gang naar de Blauwe Poort bezocht de muzikant, met zijn zilveren hoorn, een of meer kroegen in die omgeving. Met het vorderen van de hoeveelheid drank, kwam er ook meer druk om op zijn muziekinstrument te gaan spelen. Waarop de vreemdeling opstond en luide riep dat hij het buiten zou demonstreren. Een jolig gezelschap in zijn gevolg, nam hij de hoorn van zijn nek en plaatste de toeter strak tegen de vestingmuur. Het mondstuk werd gedraaid en wel zodanig dat de ronde punt in zijn oor stak. Met zijn andere hand klopte hij met een puntig hamertje hard tegen de muur. Hij riep in bijna onvervalst Leids: ‘De muurrrrrre kenne prrraate’. Een onbedaarlijk lachen maakte zich meester van de groep half lavelozen, die de actie beschouwde als een leuk stukje theater. En de buitenpoorter ging maar door. Een steeds langer gedeelte van de muur werd op die manier door hem ‘afgeklopt’. Via de grote hoorn drong het geklop op de muur door tot in zijn oren en de muzikant kon zo precies vaststellen hoe dik de muur op die bepaalde plek was. Op een gegeven moment brak de muzikant zelf de voorstelling af om weer naar binnen te gaan. Zodra het volk zijn voorbeeld had gevolgd, nam hij voor het oog nog een paar drankjes om vervolgens op te stappen naar de Blauwe Poort voor het bezoek aan de poortwachter.

Het was de ochtend van de 25ste mei dat er in de stad groot alarm werd geslagen. De Spanjaarden hadden hun stellingen en schansen rondom Leiden weer betrokken. Slechts twee maanden waren ze weggeweest om te vechten op de Mookerheide. Het lakse gemeentebestuur had verzaakt de schansen af te breken, zodat het voor de Spanjaarden betrekkelijk eenvoudig was om hun oude posities te hernemen. Vanuit de stad werd door een moedig legertje van enkele tientallen Leidenaars nog een poging gedaan de vijand ter hoogte van Leiderdorp in een hinderlaag te lokken, maar dat alles was tevergeefs. Al op de 26ste mei brak in de stad in bepaalde kringen zekere paniek uit omdat de voorraden in de stad nog maar nauwelijks waren aangevuld en het er naar uitzag dat de bevolking dat vrij snel zou gaan merken. Direct werd er een verordening voorbereid voor het vorderen van etenswaren teneinde die zo goed als dat kon eerlijk onder den volke te verdelen met het doel dit tweede beleg ook zo lang mogelijk te kunnen weerstaan.

De bewaking van de stad werd op volle sterkte gebracht, maar de populariteit van onze muzikant was inmiddels zo groot dat hij zich ongehinderd op en rond de poorten en vestingmuur kon bewegen. Groot voordeel was dat hij met zijn zilveren hoorn reeds van verre herkenbaar was voor de poortwachters. En steeds herhaalde hij dezelfde grap met zijn hoorn plat tegen de binnenmuur, nu onder het mom dat hij daarmee eventuele spionnen van de Spanjaarden, die zich aan de andere zijde van de muur wellicht ongezien zouden ophouden, kon uitpeilen in die zin dat hij hun bewegingen en stemmen via de hoorn kon waarnemen. Hij wekte de indruk dat hij zeer begaan was met het lot van de stad en haar bewoners. Dat hij steeds met zijn hamer op de muur tikte als hij zijn hoorn te luisteren legde om via resonantie de zwakte van het metselwerk te testen, dat viel helemaal niet meer op. Nog diezelfde avond fladderde opnieuw een duif met een bericht in zuidelijke richting.

De schaarste in de stad was snel voelbaar. Na een week of zes begon het volk te piepen en te klagen. Het boevengilde was actiever dan ooit. Varkens, kippen en soms zelfs kalveren en koeien werden in het nachtelijk duister uit hun hokken gehaald. En het was wis en waarachtig niet eenvoudig, zeker als het om varkens en kippen ging, om dat in alle stilte te doen en dus werd er nogal eens een boef betrapt. Het gezag had inmiddels een uitgebreide inventarisatie gemaakt van alle levende have, graan en voorraden bij winkeliers. Die lijst moest geregeld worden bijgesteld als gevolg van diefstal waarbij het ook voorkwam dat er aangifte werd gedaan terwijl de eigenaar zelf goederen had verdonkeremaand voor eigen consumptie. De prijzen voor eten liepen snel op en dagelijks werden de porties kleiner.

De muzikant had zich zorgvuldig op deze schaarste voorbereid alsof hij op de hoogte was geweest van de terugkeer van de Spanjaarden. Het geheim van zijn privévoorraden was alleen bekend bij de kastelein en diens zoon, maar die spraken er niet over omdat zij de eerste vier, vijf weken van het beleg goede zaken deden. Steeds vaker kwamen poortwachters hun dorst lessen nadat ze wacht hadden gelopen. De betalingsmoraal van de klanten – toch al nooit groot onder kroeglopers – kwam verder onder druk te staan. De waard voorzag een einde aan de relatieve voorspoed, ook omdat zijn drankvoorraden niet meer konden worden aangevuld. Hij beschikte in ieder geval wel over voldoende geld om de steeds duurder wordende etenswaren te kunnen kopen.

Nog elke dag maakte de vreemdeling een rondje door de stad, de ene keer linksom richting Hogewoerdspoort, de andere dag rechtsom in de richting van de Blauwe Poort en anders naar het westen naar onder meer de Koepoort. En steeds met de hoorn om zijn nek. De nadruk was meer komen te liggen op bezoek aan de poortwachters en dan vooral aan hun commandant in plaats van kroegbezoek.

De nood in de stad was inmiddels schrijnend hoog. De honger had al een aantal slachtoffers gemaakt en tot overmaat van ramp was ook nog eens de pest uitgebroken. Sinds augustus was het een dagelijks tafereel in de stad dat met paard en wagen tientallen lijken werden afgevoerd. Een groot verschil tussen slachtoffers van de pest en de hongerdood werd er niet gemaakt. Overal in de stad waarden zogenaamde snaveldokters rond, gehuld in een wijde tot op de grond hangende gewaden met een masker dat leek op een grote snavel, die huizen markeerden waar Leidenaars aan de pest waren overleden. Het devies was die omgeving te mijden. Tegelijkertijd verhoogde het stadsbestuur de controle op stedelingen en vreemdelingen. Veel Leidenaars gaven namelijk niet door indien een familielid was overleden, als gevolg waarvan zij bleven profiteren van de rantsoenen van de overledenen. Omdat er onvoldoende inzicht bestond in het aantal vreemdelingen dat hun heil in de stad had gezocht en waar die nou eigenlijk precies verbleven, moesten zij zich ten stadhuize melden. Dat bood tevens de mogelijkheid om die vreemden nog eens aan de tand te voelen omtrent hun afkomst en bedoelingen. Zo ook onze muzikant, die zich in alle vroegte op het stadhuis meldde, waar vanwege diens populariteit en bekendheid welhaast een spontaan feestje ontstond.

Onze muzikant, zoals overigens iedereen volstrekt onbekend met de oorzaak van de zwarte ziekte, had in zijn kamer toevallig die maatregelen genomen waardoor de toegang van ratten in verband met zijn etensvoorraad was bemoeilijkt. Kieren en gaten werden steeds adequaat gedicht, ook als het hout weer was aangevroten door ongedierte. Aan de andere kant was het gewoon geluk dat de pest aan hem voorbijging, terwijl duizenden in de stad een langzame en pijnlijke dood stierven.

Het zal vanaf half augustus zijn geweest dat de muzikant, vooral voor de soldaten van hogere rang, af en toe eten en drinken meebracht. Dat was op het moment dat geld in hoge mate zijn handelswaarde had verloren en er vrijwel niemand was die dat beetje wat hij aan mondvoorraad nog bezat überhaupt wilde verkopen. Het belang en de positie van de muzikant werd met de dag groter. Hij had steeds meer belangrijke officieren verteld dat hij een rol kon spelen in de verdediging van de stad door de stadsmuren te beluisteren met zijn hoorn om zo ook eventuele zwakke plekken op te sporen. Of ze hem nou werkelijk geloofden of omdat ze de extraatjes die hij verschafte niet wilden missen, ze zagen er geenszins onraad in toen ze hem toestemming gaven de muren te gaan bekloppen. Een aantal nachten achtereen, want het werk moest toch vooral aan het oog van de vijand worden ontrokken, testte hij, meestal in het bijzijn van een of meer soldaten, de kwaliteit van de buitenzijde van de vesting. Het was het einde van de derde week van september eer hij het karwei had voltooid en aldus de gehele stadsmuur met versterkingen van binnen en buiten had beluisterd en beklopt. Opnieuw vloog een duif uit in de richting van de Hogewoerdspoort.

De laatste week van september werden de geruchten steeds sterker dat de Geuzen de dijken hadden doorgestoken bij Rotterdam en Capelle aan de IJssel in de veronderstelling dat het polderland tot voorbij Leiden vol zou lopen en dat de Spanjaarden zou verjagen. Vanaf de vestingmuren van de stad was tot in de verste verten niets bijzonders te zien aan het ommeland. Het zal 26 of 27 september zijn geweest dat de muzikant zijn laatste duif met boodschap vrijliet. Een dag later maakte hij in één dag een ronde langs alle poorten van de stad en was gul in het uitdelen van eten en drank, maar prentte goed in zijn achterhoofd door hoeveel soldaten en poortwachters de zwakste plek in de stadsmuur werd bewaakt.

Op de avond van de 2de oktober bracht hij een bezoek aan de Koepoort aan het einde van de Koepoortsgracht, waar hij terzijde van de poort een stuk muur had ontdekt die al aan het afbrokkelen was. Bovendien was de vesting op geen andere plek dunner dan daar. Zijn bezoek werd verwelkomd, er ging zelfs gejuich op toen de muzikant – gestoken in een van zijn smetvrije, nieuwe kostuums – hen trakteerden op worst, kaas, bier en jenever. De hoeveelheid drank die de muzikant meetorste was groter dan anders. Met het vorderen van de nacht had niemand meer aandacht voor wat er buiten de muur allemaal gebeurde.

In die nacht brachten Spanjaarden met behulp van paarden twee zware stukken geschut in stelling met het doel een bres te schieten in het zwakke stuk gemuurte tussen de Koepoort en de toren van Bourgogjen, op de plek zoals die door de muzikant in zijn duivenberichten was beschreven. Soldaten werden aangerukt om de stukken geschut te bedienen, in ruime mate droegen zij munitie en kruit met zich mee. Op dat moment stak een stevige wind op die uitgroeide tot een storm en gepaard ging met felle regenbuien. Het kostte de Spaanse soldaten heel veel moeite om hun geschut goed te kunnen richten en om hun kruit droog te houden. Uiteindelijk stonden die toch in de goede positie en werd er een serie schoten gelost waarvan er twee doel raakten. De schoten alsmede het geraas van het instorten van de muur over een lengte van circa 8 meter was door het geraas na de najaarsstorm nauwelijks te horen.

Elders in het land had de noordwesterstorm er eerder die nacht voor gezorgd dat het water uit de Noordzee via de Maas hoog werd opgestuwd en met kracht door de bressen in de dijk deed stromen. Het was gewoon pure mazzel dat de wind daarna draaide en uit zuidelijke richting het water richting Leiden werd geperst. En juist toen de vijand zich begon te verheugen over het effect van de nachtelijke aanval en direct daarna de order was gegeven aan soldaten dat zij zich per boot naar de bres in de muur zouden begeven, bereikte het opgestuwde water de polders rondom Leiden. Die kwamen snel dras te staan als gevolg waarvan de stukken geschut wegzakten in de modder. De soldaten hadden moeite zich door de modder voort te bewegen.

Vanaf de poort zag onze muzikant het water heel langzaam stijgen. Het was reden voor de Spanjaarden om hun biezen te pakken. Hals-over-kop pakten zij hun boeltje bij elkaar. En zo ontsnapte Leiden aan een aanval die maandenlang zorgvuldig was voorbereid en die de stad bijna de kop had gekost. Indien de muzikant de operatie een paar dagen vroeger had gepland, dan was het allemaal anders gelopen, maar hij wilde per se wachten tot de bevolking zeer ernstig was verzwakt.

Een paar uur later, rond achten in de morgen van de 3de oktober voeren de Watergeuzen, onder bevel van Lodewijk van Boisot, via de Vliet de stad Leiden binnen met onder meer haring en wittebrood. Spontaan verzamelde de bevolking zich in de rond de Pieterskerk om te danken en te feesten omdat ze bevrijd waren van het Spaanse juk. Onder de feestgangers was ook onze muzikant, wiens kostuum de vuile sporen droeg van de onstuimige nacht bij de Koepoort, met de valse zilveren bazuin om zijn nek, aanwezig. Nog diezelfde ochtend verliet hij te voet in gezwinde spoed de stad. In zijn kamer trof de waard voldoende etenswaar en drinken aan waarvan een flink aantal mensen nog dagen heeft had kunnen leven. Het plotselinge vertrek riep wel vragen op, maar in het feestgeruis legde niemand een verband met de bijna fatale gebeurtenissen bij de Koepoort.

Het zal een paar jaren later zijn geweest dat de zoon van de waard voor een logement in Antwerpen een Spaanse edelman zag zitten met naast hem een vrouw die hem ook vaag voorkwam, over wie hij van anderen hoorde dat het de legerleider Francisco de Valdez was met zijn vrouw die Magdalena heette en uit Leiden kwam. De man die tegenover hen zat herkende hij wel: het was een goed geklede heer met een rapier met een gouden gevest en twee pistolen tussen zijn riem gestoken. Er werden grapjes gemaakt, er werd hard gelachen om diens persiflage in de Leidse volkstaal. Ja, toen werd de zoon van de waard wel overvallen door enige achterdocht.

(Dit historische sprookje is eerder gepubliceerd in ‘Leide Sprookjes en Zottigheden’ (2013/2014). Er zijn nog enkele exemplaren te koop (11 euro inclusief postverzending in Nederland). Informeer via de button ‘Contact’ op de homepage van deze site).

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *