Corrie Overmeer-van Tol: in de oorlog kreeg pastoor wekelijks flesje room
(Hoogmade, maart 2025)
Een interview met Corrie Overmeer-van Tol, (geboren 1933) aan de Frederikskade 1 in Hoogmade, de boerderij (anno 2025 tevens jachthaven en camping) thans in handen van Koos van Tol, zoon van Wim (broer van Corrie) en Mieke van Tol . Corrie is het vierde kind van acht van Frans (1894 – 1938) en Barbara (Betje) van Tol-van der Kroft (1902 – 1978). Na de dood van haar vader hertrouwde Betje in 1948 met de jongere broer van haar vader, Leo van Tol (1897 – 1976). De boerderij aan de Frederikskade werd jarenlang door Frans en Leo bestierd.

Corrie Overmeer-van Tol, geboren in Hoogmade in 1933 op de boerderij Frederikskade 1 en al jaren wonende te Berkel en Rodenrijs.
De oudste herinnering van Corrie betreft een ritje op de achterbank van een auto toen ze 5 jaar was. Het was – denkt zij – in 1938 en het betrof waarschijnlijk een autorit (in de auto van manufacturier Van Schagen, een van de weinigen die toen zo’n vehikel bezat) van het Elisabeth Ziekenhuis aan de Hooigracht waar zij, haar moeder en de jongste zoon Wim in quarantaine verbleven vanwege tyfus, naar huis. Ergens eind juli 1938. Vader Frans was in juni aan de tyfus gestorven (zie het boek ‘We rommelden maar wat aan in de oorlog. Kroniek van Hoogmade 1932 – 1946’ vanaf pagina 173). Corrie’s moeder was de bacillendrager, aldus de behandelende arts, maar had daar geen last van. Zij had als eerste de besmetting opgelopen, waarschijnlijk door het drinken van vervuild water uit de waterput (Frederikskade kreeg pas na de oorlog waterleiding), en besmette haar man, diens broers Gerrit en Leo, en dochter Corrie. Hoogzwanger van Wim (geboren nadat zijn vader was overleden), werd zij met haar man Frans en dochter Corrie reeds in mei 1938 in quarantaine geplaatst, in het Elisabeth Ziekenhuis. Er was een brief (helaas verloren gegaan) waarin Frans Leo feliciteert met diens 31ste verjaardag op 24 mei waarin hij meldt dat hij verwacht snel weer thuis te zijn. Hij overleed een paar weken later op 3 juni. Volgens Corrie mocht haar moeder bij wijze van hoge uitzondering wel naar de uitvaart van haar man.
De familie Van Tol kon in ‘noodgevallen’ een beroep doen op middenstander en autobezitter Van Schagen. Overigens geen bijzonderheid in Hoogmade. Ook op andere autobezitters o.a. veehandelaar Piet Zwetsloot, boer Cor van Rijn en aannemer Arie van de Pouw Kraan kon een beroep worden gedaan in gevallen van nood.. Frans en Van Schagen waren bevriend en kenden elkaar onder meer via het zangkoor. Uit de overlevering weet Corrie dat haar broertjes en zusjes in de periode dat haar ouders in quarantaine zaten werden opgevangen en verzorgd door de buren, onder anderen door Cornelia van der Post-Zoetemelk die herhaaldelijk, soms samen met de dienstbodes, kookte voor het gezin.
Corrie was boerendochter, maar heel fijne herinneringen daaraan heeft ze eigenlijk niet. Het betekende voor haar dat ze geen vriendinnen had met wie ze kon spelen. Want na school was het direct naar huis om haar ouders te helpen op de boerderij. Ze haatte het koeien melken, was eigenlijk bang voor die beesten. Vanwege die angst zat ze bij het melken altijd te ver weg van de emmer als gevolg waarvan het soms gebeurde dat de koe met een poot in de emmer stapte. Dat vond haar (aanstaande) stiefvader Leo niet fijn, want die melk moest dan worden weggegooid. Later viel die verplichting om te melken weg omdat haar jongere broertjes Leo (van 1934) en Frans (1936) dat werk overnamen. Dat verplichte melken was overigens een mooie smoes als ze haar catechismuslessen niet goed had geleerd (tot circa 1960 door de pastoor dwingend voorgeschreven lesmateriaal op de lagere school).
Ze herinnert zich nog goed dat er in het zomerhuis van de boerderij halverwege de oorlog twee Duitse soldaten waren ondergebracht die toezicht hielden op de paarden die in een van de schuren stonden. Ze had er geen bemoeienis mee: ,,Die soldaten zorgden geheel voor zichzelf, aten bijvoorbeeld niet mee met het gezin.’’ Die aanwezigheid zal best spannend zijn geweest, want er werd op de boerderij illegaal geslacht, meestal door de Hoogmadese ‘knors’ Gerrit den Dubbelden die de kinderen altijd liet weten dat ze daarover nooit met iemand mochten praten. Het vlees (meestal varken) werd in de regel tijdelijk verborgen – voordat het werd verwerkt in bijvoorbeeld worsten – in de muur van het wringhuis. Daar zat een gat in de muur dat kon worden afgedekt. In zijn algemeenheid herinnert Corrie zich dat het gezin het nooit slecht heeft gehad in de oorlog: ,,We hadden melk, boter, kaas, eieren en als dat nodig was werd er geslacht. De meeste boeren hadden in de oorlog niet te klagen.’’
En wat voor heel het dorp gold: de pastoor werd zeker niet vergeten. Die werd voorzien van boter, kaas en eieren en vlees en worsten. De familie Van Tol verplichtte zich om wekelijks een klein flesje room naar de pastorie te brengen. ,,We moesten het lege flesje zaterdag altijd weer ophalen en kregen dan van de huishoudsters van de pastoor – die heetten Roza en Tilda – een heerlijke babbelaar. Als we nog naar de mis moesten, mochten we die natuurlijk niet opeten (in die tijd mochten katholieken alleen nuchter ter communie), maar we hadden er dan wel stiekem een paar keer aan gelikt.’’
Haar moeder maakte rond Pasen altijd ‘boterschaapjes en botervogeltjes’. Dat was roomboter die in houten vormpjes werd gegoten, altijd heel sfeervol op tafel in die tijd. Die werden in en na de oorlog weggegeven, vooral aan gezinnen die het slecht hadden: Hoogervegt, bij Bertha Baak en Wolvers. Of dat nou katholieken waren of protestanten (Hoogervegt) maakte haar moeder niet uit.
Over de oorlog weet Corrie nog dat zij een keer door de familie van meester Bosman naar binnen werd gehaald. ,,Kennelijk vloog er een vliegtuig laag over. Ik herinner mij ook nog dat later in de oorlog ik met mijn broertjes Frans en Leo ons moesten verstoppen in de bosjes en achter de knotwilgen langs de sloot in het Noordeinde, de kant waar later huizen werden gebouwd. We hoorden toen ook een vliegtuig aankomen en waren er op de een of andere manier angstig voor. Mijn broertje Leo vouwde zijn handen en ging bidden tot Maria of die toch alstublieft wilde helpen.’’
Buren in en rond de Freekpolder (van de Frederikskade en Oude Kerkweg, tot 1946 nog Noordeinde genaamd) hielpen elkaar altijd. In geval van ziekte dus maar ook bij de hooibouw of andere werkzaamheden in het land (bemesten, sloten dreggen). In januari 1945 (zie ‘We rommelden maar wat aan in de oorlog’, pagina 279 en verder) hielp buurjongen Jaap van der Laan (zoon van Willem) mee met het boerenwerk. ,,Jaap was geen knecht bij ons, maar hielp geregeld mee , want stiefvader Leo was vaak ziek, was ongezond.’’ Hij was nieuwsgierig naar de razzia die op dat moment in het dorp plaatshad en stak de dicht gevroren Noord Aa over om via de Vissersweg poolshoogte te gaan nemen. Hij moest vluchten, want de Duitsers waren al bij de protestantse kerk. Hij werd op zijn vlucht (vrijdag 26 januari 1945) door de Duitsers neergeschoten in de Freekpolder. Omdat de Duitsers zich niet om hem bekommerden is hij later bij ons binnen gebracht. Hij heeft nog een tijdje in een bedstee gelegen alvorens hij naar het ziekenhuis werd overgebracht, waarschijnlijk met een handkar want niemand had meer een auto toen.’’ Frans en Leo van Tol hadden trouwens wel vaste knechten: Dirk Elstgeest en Dorus van Leijden, zoon van Jan van Leijden van de Vissersweg.
Een aantal Duitse soldaten werd vlak na de oorlog opgepakt. Dat gebeurde op of rond 8 mei 1945. Zij moesten zich verzamelen voor de protestantse kerk. Corrie zag dat een van hen daar stond te huilen, omdat hij zojuist had gehoord dat zijn gezin in Duitsland niet meer in leven was (Zie ook het boek ‘We rommelden maar wat aan in de oorlog’ pagina 317 en verder). Van vlak na de oorlog weet zij nog dat er Zweeds wittebrood via bonnen beschikbaar was, zeer waarschijnlijk bij Witteman. Elk van de gezinsleden had daar een bon voor gekregen. Corrie ging met de kruiwagen en haar jongere broertjes om tien wittebroden op te halen.
Corrie heeft in de oorlog op de lagere school in Hoogmade gezeten waaraan ze eigenlijk weinig herinneringen heeft. Ze zat in de vijfde klas toen de oorlog was afgelopen. Vanaf 1946 volgt ze de ,,zevende en achtste klas in Leiden.’’ Dat was een vorm van huishoudelijk onderwijs. Omdat ze geboren was op 16 april en dus ‘laat’ jarig was (het schoolseizoen liep van september tot april) kwam zij met haar vijftiende van school. Ze weet nog hoe armoedig ze er moeten hebben uitgezien als ze met de bus naar de stad ging: ,,Met een soort surrogaatschoenen van stof en een binnenstebuiten gekeerde jas die zus Rie van een oude jas had gemaakt.’’

De moeder van Corrie, Betje van der Kroft, als kind van 8 jaar (in 1910) op de lagere school. Betje zit precies in het midden, naast haar broertje. Foto familie Overmeer.
Al snel daarna gaat ze aan het werk. Tot haar grote plezier, want ze vond het leven op de boerderij benauwend. Ze wilde wel wat van ‘de wereld zien’. Ze kreeg en baan als ‘tweede meisje’ op de boerderij van de familie Vollebregt in Zoetermeer. Dat heeft ze een half jaar gedaan en ging aansluitend aan de slag bij haar peettante Truus Kneppers-van der Kroft, zus van haar moeder, eveneens in Zoetermeer. Na een jaar of drie keek ze uit naar wat anders. Dat werd een baantje bij de familie Gerrit Krogt, die kruidenier/bakker was in de Weipoort. Daar moest zij afwisselend het huishouden doen en in de winkel staan.
Via haar peettante ging ze aan het werk bij de familie Veldman in Zoetermeer. Hoewel ze het erg naar haar zin had in de Weipoort, was vooral medelijden, compassie de overweging om voor dat huishoudelijk werk te kiezen. De moeder des huizes was zwaar ziek en al bediend. Een aantal van de negen kinderen was reeds elders ondergebracht, vier waren er nog thuis over wie Corrie de dagelijkse verantwoordelijkheid kreeg. De moeder knapte gelukkig weer op en nam haar taken in het gezin weer op zich.
Dat gezinswerk was Corrie goed bevallen en ze koos er voor om een opleiding voor dat vak te gaan volgen. Ze moest daarvoor een half jaar intern in Den Haag verbleven. Ze maakte zich wel en beetje zorgen of haar prille verkering met tuinder Aad Overmeer uit Berkel (en Rodenrijs) dat zou overleven. Ze had hem een paar maanden daarvoor ontmoet in de danstent tijdens de paardendagen in Stompwijk. Maar dat liep allemaal goed af. Ze trouwden in 1964. Ze had na haar opleiding via haar peettante een baan gekregen als gezinsverzorgster bij een regionaal werkende organisatie in Berkel, en had het erg naar haar zin.

De boerderij waar Corrie in 1933 werd geboren, toen Noordeinde 38, sinds 1946 Frederikskade 1. Foto familie Overmeer
Geheel onverwacht en een beetje tegen haar zin kwam zij voor haar trouwen weer op de ouderlijke boerderij in Hoogmade terecht. Stiefvader Leo deed een beroep op haar om haar moeder te helpen bij het kaas maken. Die steun was nodig omdat haar oudere zus Rie, die dat werk altijd deed, op het punt stond te gaan trouwen. De emotionele druk om haar ouders te helpen won het van haar afkeer en zo belandde Corrie weer in haar geboortedorp.
Corrie is onlangs 92 jaar geworden. Van de acht kinderen leven thans nog haar broer Leo in Canada (van 1934), zus Bep (1937) en jongste broer Wim (van 1938). Sedert 7 jaar is zij weduwe en woont nog steeds in Berkel en Rodenrijs. Haar man Aad was jarenlang tuinder maar werd in 1973 in verband met woningbouwplannen van de gemeente gedwongen zijn land af te staan. Hij voelde er niets voor om daarna dat vak van tuinder in loondienst te gaan doen. Toevalligerwijs kreeg hij de baan van koster (in 1974) van de Onze Lieve Vouw Geboorte-kerk in Berkel. Dat werk heeft hij nog vele jaren met heel veel plezier gedaan tot aan zijn pensionering. Zij kregen 3 kinderen: Franca, Anita en Pedro.

Betje hertrouwde in 1948 met de broer van haar overleden man, Leo van Tol. Op deze trouwdag gefotografeerd samen met de kinderen van het gezin. Foto familie Overmeer.
Het gezin van Frans van Tol en Betje van der Kroft (getrouwd op 3 mei 1927 te Hoogmade) bestond uit:
1. Rie van Tol, geboren 1928, getrouwd in 1961 met Steef Winters, geboren te Hoogmade in 1924. Zij kregen 4 kinderen;
2. Lena van Tol, geboren 1929, getrouwd in 1961 met John Pubben. Geëmigreerd naar Canada (Manitoba); zij kregen 4 kinderen;
3. Gerrit (1930), vrijgezel gebleven, geëmigreerd naar Canada (Armstrong, Brits Columbia);
4. Corrie (1933), getrouwd in 1964 met Aad Overmeer, geboren in Berkel-Rodenrijs; zij kregen 3 kinderen;
5. Leo van Tol (1934), in 1961 getrouwd met Ria Adegeest, geëmigreerd naar Canada (Agassiz, Brits Columbia); zij kregen 4 kinderen;
6. Frans van Tol (1936), getrouwd met Tiny Borst (1943, Rijpwetering), zij kregen 2 kinderen;
7. Bep (1937), getrouwd in 1961 met Joop Adegeest uit Noorden; zij kregen 4 kinderen;
8. Wim (1938) in 1968 getrouwd met Mieke Verhagen (1940) uit Stompwijk; zij kregen 3 kinderen.
Bijzonderheden
Volgens Corrie vertrok Gerrit naar Canada op advies van zijn ome Jan van der Kroft, broer van zijn moeder Betje, om (vlak a de oorlog) de verplichte dienstplicht in Nederlandsch-Indië te ontlopen. Gerrit kon trouwens slecht leren; hij doubleerde in de eerste, tweede en derde klas, maar kon uiteindelijk op zijn elfde twaalfde van school om aan het werk te gaan. En hij kwam in Canada als ondernemer goed terecht op het samen met zijn broer Leo geëxploiteerde boerenbedrijf. Hij verrichtte veel vrijwilligerswerk, was sociaal heel betrokken. ,,Hij leefde als een soort kluizenaar, was met weinig tevreden.’’
Aad Overmeer, Corrie’s man was aanwezig bij de openbare verkoop in Avifauna van de bezittingen van de laatste nazaat van de familie Zwetsloot (Van Ofwegen, thans boerderij Van der Zalm). Geen van de 8 kinderen van die familie was op nadrukkelijk advies van hun ouders getrouwd. De laatste dochter, die woonde in Zoeterwoude Meerburg, erfde alles. Volgens Corrie had zij een slechte boekhouder die al voor de dood van de laatste nazaat had geroepen dat nazaten niet op veel hoefden te rekenen. Corrie verkeerde trouwens lange tijd in de overtuiging dat die Zwetsloten familie van haar waren, omdat haar moeder door hen werd aangesproken als nicht. Niet zo’n vreemde gedachte, omdat Corrie’s grootmoeder ook Zwetsloot heette, en veel voorkomende naam in Hoogmade.
De familie Zwetsloot van Ofwegen was sedert 1939 eigenaar van boerderij en land van Corrie’s ouders omdat haar grootmoeder postuum failliet was verklaard. Zij kochten de boerderij met het oogmerk dat Corrie’s familie daar verder kon boeren. Nadat stiefvader Leo en moeder Betje de boerderij hadden overgedaan aan hun zoon Wim, huurde hij vele jaren van de nazaten Zwetsloot. Hij betaalde tweemaal per jaar 600 gulden dat hij contant ging brengen. Bij een van de laatste betalingen kwam hij er toevallig achter dat de laatste nazaat plannen had het weiland te verkopen aan een projectontwikkelaar die er een jachthaven wilde gaan aanleggen. Uiteindelijk besloot zij boerderij en land aan Wim te verkopen. Hoewel de papieren waren getekend, had de overdracht als gevolg van het overlijden van die laatste Zwetsloot nogal wat voeten in de aarde vanwege de afwikkeling van het testament. Het duurde wel en paar jaar voordat alle erfgenamen waren gevonden en hadden getekend. In Avifauna werden onder meer honderden gouden en zilveren munten verkocht, waarvan er enkele in handen kwamen (werden gekocht) van Corrie’s man Aad. Maar helaas, geen erfenis voor Corrie en haar broers en zussen, want geen familie!
Zowel stiefvader Leo (in 1976) als moeder Betje (in 1978) zijn in een verzorgingshuis in Berkel en Rodenrijs overleden. Nadat Wim de boerderij had overgenomen, hebben zij eerst nog een aantal jaren gewoond in de houten woning van de moeder van S.G. (Siem) van Tol (Cornelia van Rijn (1886 – 1967) schoonzus, getrouwd met de oudste broer van Leo, Jaap van Tol) aan de Vissersweg (waar anno 2025 de woning van Kees en Laura Borst staat).
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!